Artikel 2.1.3. Intrekken 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning vergunning intrekken indien: a. blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend; b. blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning; c. van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 2 6 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden d. van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt; e. het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen. Artikel 2.1.4. Verplicht In de inrichting waar de activiteiten aanwezige plaatsvinden waarop de vergunning betrekking bescheiden heeft, moet de vergunning alsmede de daarbij behorende bij lage(n) aanwezig zijn en deze vergunning moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, op eerste vordering ter inzage worden gegeven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1993 | | pagina 1072