RAADSVOORSTEL vervolg 223 genomen. De stedelijke tangenten (28%) en de stadsrand (27%) houden elkaar in evenwicht. Per 1 januari 1993 bedroeg de leegstand in Breda zo'n 38.000 m2Afgezet tegen de totale voorraad van iets meer dan 400.000 m2 betekent dit een leegstand van circa 9%. Algemeen wordt aangenomen dat een frictieleegstand van 5% wenselijk is voor een goed functionerende markt. Ondanks het hoge aanbod kan derhalve niet worden gesproken van een zorgelijke situatie. Temeer daar genoemde leegstand zowel courante als niet-courante panden betreft Toekomstige vraagverwachting in relatie tot het geplande aanbod De toekomstige vraag naar kantoorruimte is opgebouwd uit twee hoofdcompo nenten: de vervangingsvraag en de uitbreidingsvraag. De vervangingsvraag is een gevolg van de verhuisbewegingen van kantoorhoudende activiteiten, en is gebaseerd op een landelijk onderzoek van NSS office monitor. De uitbrei dingsvraag komt tot stand door de werkgelegenheidsgroei, en daarmee de ruimtebehoefte, van het zittende bedrijfsleven. De vraag naar kantoorruimte kent een sterke conjunctuurgevoeligheid. Derhalve zijn een drietal scenario's doorgerekend met betrekking tot de vraagverwachting de komende tien jaar. Om optimaal te kunnen profiteren van de economische potenties op dit vlak is het raadzaam bij de ruimtelijke plannen uit te gaan van het hoge groeiscenario. Nadrukkelijk wordt gesteld dat concrete uitgifte afhankelijk is van de daadwerkelijke marktvraag. Een goede fasering is daarbij essentieel. In het hoge groeiscenario is voor de komende tien jaar een gemiddelde jaarlijkse bruto marktvraag berekend van 29.400 m2Dit betreft zowel de uitbreidingsvraag als de vervangingsvraag. Rekening houdend met nieuwbouw- voorkeuren vanuit de verschillende bedrijfstakken (gemiddeld 83%) betekent dit een jaarlijkse gemiddelde nieuwbouwbehoefte van circa 25.000 m2Dit cijfer sluit aan bij het gemiddelde uitgiftecijfer van de laatste jaren (22.500 m2en kan als een stuk realistischer worden beschouwd dan de 35.000 m2 van de segmenteringsnota (1989). De marktontwikkelingen in het verleden en het onderzoek van NSS office monitor, vormen indicatoren voor de voorkeur van bedrijven voor diverse lokatietypen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen binnen- stad/spoorzone en invalswegen/randlokatiesIndien deze voorkeur wordt afgezet tegen de plancapaciteit en het huidige aanbod in nieuwbouw, blijkt in de planperiode een tekort te ontstaan bij binnenstad/spoorzoneen een licht overschot in de combinatie invalswegen en randlokaties Daarbij dient te worden opgemerkt dat de plancapaciteit niet volledig in de komende tien jaar zal kunnen worden gerealiseerd (bv spoorzone)Dit vereist het creëren van enige mogelijkheden in de planperiode. Beïnvloeding e.g. sturing van de vraag door het aanbod van lokaties, behoort tot de mogelijkheden, echter een te grote discrepantie tussen vraagvoorkeuren en en aangeboden vestigingsmogelijkheden is risicovol. In zo'n geval zouden bedrijven kunnen uitwijken naar een andere stad.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1993 | | pagina 1267