RAADSBESLUIT vervolg 227 C
Artikel 10
Vrij stellingen
De belasting wordt niet geheven ter zake van honden:
a. die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden;
b. die dienen ter waarschuwing van alleenwonende doven, waarvan uit een
medisch advies blijkt dat de houder doof is;
c. welke uitsluitend dienen om gehandicapte personen bij te staan en als
zodanig ter beschikking zijn gesteld door een daartoe opgerichte in
stelling;
d. die in een hondenasiel verblijven, indien de eigenaar van een dergelijke
inrichting houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de
Wet op de dierenbescherming (Wet van 25 januari 1961, Stb. 19);
e. die door de politie-ambtenaren met toestemming van de commissaris korps
chef van politie of de districtscommandant van de rijkspolitie worden
gebruikt bij de uitoefening van hun dienst of met diens toestemming in
dressuur
f. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moeder
hond worden gehouden.
Artikel 11
Termijn van betaling
De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden
later
Artikel 12
Machtiging tot overdracht van bevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer gemeente-ambtenaren aanwijzen
die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wette
lijke bepaling betreffende de bevoegdheden heffing en de invordering van de
belasting.
Artikel 13
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat voor de terpost-bezorging of
uitreiking van aanslagbiljetten, ingevolge artikel 8, eerste lid, van de
Invorderingswet 1990 (Stb. 221) voor de gemeente-ontvanger of de op grond
van artikel 127a van de gemeentewet aangewezen functionaris, een andere
gemeente-ambtenaar in de plaats treedt.
Artikel 14
Nakoming van verplichtingen
De verplichtingen als bedoeld in de artikelen 47, 50 en 51 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 61
van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) gelden mede jegens de door burge
meester en wethouders aangewezen ambtenaren der gemeentelijke belastingen.