- 2 - RAADSVOORSTEL vervolg £32a b. van het betrokken bestemmingsplanvoorschrift kan vrijstelling worden- verleend, ofwel tijdelijk met gebruikmaking van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ofwel permanent met gebruikmaking van de zogenaamde binnenplanse toverformule. Ad a. De betrokken Apv-bepaling maakt géén onderscheid tussen vaste en tijdelijke standplaatsen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de daar opgeno men vergunningsplicht voor standplaatsen, met inbegrip van de weigerings- gronden, zowel voor vaste als voor tijdelijke standplaatsen geldt. Dit argument doet in dit kader dus niet terzake. Ad b. Artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorziet in de mogelijk heid om tijdelijk vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Volgens constante jurisprudentie van de arob-rechter moet er dan altijd sprake zijn van voldoende objectieve feiten en omstandigheden op grond waarvan de tijdelijkheid kan worden aangenomen. Gelet op het gegeven dat appellant niet in aanmerking komt voor de in het winkelcentrum "Heksenwiel" te verwezenlijken horeca-functie, kan niet, althans onvoldoende aannemelijk worden gemaakt dat het hier slechts om een tijdelijke standplaats zou gaan. Daarnaast en bovendien moeten bij het beslissen op een verzoek om vrijstel ling belangen van derden worden meegewogen. Het is kennelijk vast beleid van burgemeester en wethouders om ter plaatse, ter voorkoming van oneerlij ke concurrentie, slechts tijdelijke voorzieningen toe te staan aan onderne mers waaraan bedrijfsruimte in het te bouwen winkelcentrum Heksenwiel is toegewezen. Zoals hiervoor al is vermeld is de daar te realiseren horeca- voorziening al wel toegewezen, maar niet aan appellant. Mede ter voorkoming van ongewenste precedentwerking is het weigeren van een dergelijke vrij stelling dan ook niet onredelijk te achten. Ook de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in de zogenaamde toverformule biedt in dit geval geen soelaas. Die formule houdt in, dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen indien strikte toe passing van een op grond van het bestemmingsplan geldend gebruiksverbod zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. De arob-rechter neemt daarbij als uitgangspunt dat een gebruik van de grond overeenkomstig de daaraan in het bestemmingsplan gegeven bestemming naar objectieve maatstaven redelijker wijs niet meer mogelijk is. Een gebruik overeenkomstig die bestemming, "Woongebied nader uit te werken", is echter nog zeer goed mogelijk en een ontwikkeling in die richting vindt thans ook daadwerkelijk plaats. Alleen al om die reden kan een dergelijke vrijstelling niet worden verleend. Concluderend komt de commissie tot het advies om het ingestelde beroep ongegrond te verklaren. CONSEQUENTIES Geen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1993 | | pagina 1402