- 7 - RAADSVOORSTEL vervolg 252 gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan nog zullen voorkomen. Als er sprake zal moeten zijn van aanpassing ter afstemming van aan elkaar grenzende bestemmingsplannen, dan zal dat geschieden in het kader van het bestemmingsplan Haagse Beemden. 8. Zoals reeds ten aanzien van punt 4 is gesteld, is een heroverweging van de vestiging van categorie-IV-bedrijven en afvalverwerkende bedrijven op het bedrijventerrein Achter Emer niet meer aan de orde. Deze herziening heeft uitsluitend betrekking op een aanpassing van het bestemmingsplan Achter Emer aan de partiële onthouding van goedkeuring door Gedeputeerde Staten en de Kroon. Bij het verlenen van de noodzake lijke vrijstellingen voor deze bedrijven zullen de aspecten, die de reclamanten naar voren brengen in de overwegingen worden betrokken. 9. Een advies van de Inspecteur van de Volksgezondheid en Milieuhygiëne kan, gezien de Kroonjurisprudentie in de plaats treden van in het bestemmingsplan geformuleerde, objectieve normen. Zoals reeds onder punt 4 is opgemerkt, is in het geldende bestemmingsplan een dergelijke bepaling reeds opgenomen in artikel 3-1, lid 3, sub b. Het is wel gewenst om die bepaling ook van toepassing te doen zijn op de vrijstel lingsbevoegdheid ten aanzien van de vestiging van afvalverwerkende bedrijven. Voorgesteld wordt om de herziening op dit punt aan te pas sen. 10. De drie eerste, in het bezwaarschrift genoemde, door Gedeputeerde Staten of de Kroon aangegeven wijzigingen, die niet zouden zijn verwerkt hebben betrekking op de oorspronkelijk in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte dienstwoningen. Nu deze mogelijkheden door Gedepu teerde Staten zelf uit het plan zijn geschrapt en wij ons met de daaraan ten grondslag liggende motivering kunnen verenigen en niet meer voornemens zijn om dienstwoningen alsnog mogelijk te maken, is een verdere verwerking niet meer aan de orde. Het vierde punt, dat door de reclamanten is aangegeven heeft betrekking op het schriftelijk advies van de Inspecteur van de Volksgezondheid en Milieuhygiëne inzake het verlenen van een vrijstelling voor categorie- IV-bedri jven. Zij zijn van mening, dat de Kroon op dit punt een aanpassing wenst op een zodanige wijze, dat de instemming van die inspecteur moet worden verkregen. Dit is onjuist. Ook in het Koninklijk Besluit is sprake van een advies. De opvatting, die de reclamanten aanhangen is in strijd met de Kroonjurisprudentie. Door de vereiste van instemming zou immers de bij de wet aan burgemeester en wethouders verleende beslissingsbevoegdheid impliciet worden overgeheveld naar de inspecteur. 11. De verwijzing in artikel 3-1, lid 2, sub c is juist. Aan sublid g is immer door Gedeputeerde Staten goedkeuring onthouden. De verwijzing in artikel 3-1, lid 3 sub c maakt onderdeel uit van het geldende plan. Aan reclamanten kan worden toegegeven dat, door de in voering van een nieuw lid c, deze verwijzing niet meer juist is en aanpassing behoeft. Voorgesteld wordt om deze aanpassing alsnog in de herziening op te nemen. De verwijzing in artikel 3-1, lid 3, sub d maakt eveneens onderdeel uit van het geldende plan en is daarin onjuist. Voorgesteld wordt om van deze herziening gebruik te maken, om deze fout in het geldende plan te herstellen. De verwijzing, tenslotte, in artikel 3-1, lid 2, sub g (na hernumme ring), maakt ook deel uit van het geldende plan. Door de hernummering in het kader van deze herziening is deze verwijzing niet meer juist. Voorgesteld wordt om deze aanpassing alsnog in deze herziening op te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1993 | | pagina 1524