- 2 - RAADSVOORSTEL vervolg 290 Gelet op het vorenstaande stelt de commissie u voor het bestreden besluit als een op grond van de Apv 1978 genomen besluit te merken. De belangen van appellanten worden daardoor niet geschaad. De Apv 1978 is inmiddels bij uw besluit van 29 april 1993, in werking getreden op 1 oktober 1993, ingetrokken en vervangen door de Algemene plaatselijke verordening Breda 1993. Daarin is een overgangsbepaling opgenomen die bepaalt dat op een beroepschrift betreffende een voorschrift opgelegd krachtens de Apv 1978 dat binnen de volgens de Apv 1978 geldende beroepstermijn is ingediend - zoals het voorliggende -, wordt beslist met toepassing van de inmiddels ingetrokken Apv 1978. Artikel 4, tweede lid, van de Apv 1978, bepaalt dat de natuurlijke of rechtspersoon die door een genomen beschikking van burgemeester en wethou ders op grond van deze verordening rechtstreeks in zijn belang is getrof fen, daartegen bij de raad beroep kan instellen. Volgens artikel 1 van de Apv 1978 wordt onder een beschikking verstaan een schriftelijk besluit van een gemeentelijk orgaan, gericht op enig rechtsgevolg, niet zijnde een besluit van algemene strekking of een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Besluiten tot gebiedsaanwijzing, zoals het bestreden besluit, zijn volgens de commissie bijna altijd besluiten van algemene strekking omdat die besluiten meestal, zoals ook hier het geval is, een onbepaald aantal perso nen raken. Uitzondering lijdt deze regel als de aanwijzing betrekking heeft op één (rechts)persoon of als de aanwijzing slechts van beperkte duur is en dus ook beperkt is wat haar gevolgen betreft. Van een dergelijke uitzonde ringssituatie is hier volgens de commissie geen sprake en voorliggend aan wijzingsbesluit moet dan ook volgens haar worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking. Deze opvattingen stemmen overeen met de terzake ontwikkelde jurisprudentie. Omdat het bestreden besluit, gelet op het vorenstaande, niet kan worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Apv 1978, heeft de commis sie gemeend niet meer te hoeven onderzoeken of appellanten kunnen worden geacht door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belang te zijn getroffen. Ten overvloede heeft de commissie nog aandacht geschonken aan de procedure, met inbegrip van de belangenafweging die aan de bestreden beslissing vooraf is gegaan. Daarbij is haar niet gebleken dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot de bestreden beslissing hebben kunnen komen. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen de zorgvuldige voorbereiding en de consequente uitvoering van het door uw raad duidelijk geformuleerde beleid inzake de bestrijding van overlast van hondepoep, zoals dat blijkt uit het bij uw besluit van 26 november 1992 vastgestelde plan van aanpak '92-'95. Overigens meent de commissie in dit verband dat noch de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, noch die van de in voorbereiding zijnde herziening daarvan zich tegen deze aanwijzing kunnen verzetten omdat die geen uitdrukkelijke verbodsbepaling inhouden om gronden als losloopter- rein/uitlaatplaats te gebruiken. Zij merkt daarbij op dat uit de aard van een bestemmingsplan niet kan voortvloeien dat een eventueel grondgebruik buiten het kader van een aangegeven bestemming - zonder een uitdrukkelijk daartegen gerichte verbodsbepaling - niet is toegelaten. Ook in deze opvat tingen wordt zij gesteund door de terzake ontwikkelde jurisprudentie.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1993 | | pagina 1774