- 3 -
RAADSVOORSTEL vervolg /56
doeleinden Eg" zoals opgenomen in het destijds nog niet vigerende bestem
mingsplan "Weegbladtuin"
De gemeente heeft om haar moverende redenen de vigerende bestemmingen van
het bestemmingsplan Kievitsloop-Gageldonk Zuid II anders ingevuld via een
planologische wijzigingsprocedure, waarbij vooruitlopende op het recht
sgeldig worden van het bestemmingsplan Weegbladtuin de bergingen annex
sanitaire units voor de woonwagenlocatie en de eengezinshuizen gerealiseerd
werden op grond van een artikel 19 W.R.O.-besluit
Op grond van de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan Kievits
loop-Gageldonk Zuid II was woonbebouwing tot dicht op de perceelsgrens van
de onroerende zaak van belanghebbenden mogelijk geweest. De bebouwingsmoge
lijkheden zijn niet gewijzigd, doch er heeft een wijziging binnen deze be
stemmingen plaats gevonden.
Omtrent een mogelijkerwijs nadeligere positie bij vergelijking van het
voorheen planologisch toegestane en het thans planologisch toegestane is
ondermeer van belang de afstand van de betrokken woningen tot de bebouwing,
de aard van de bebouwing, de bouwmassa en de ruimtelijke invloed van
bedoelde bebouwing op de directe omgeving.
Het woonwagencentrum is vanuit de woningen van verzoekers niet direct waar
neembaar.
Met betrekking tot het verzoek van de heer Kop stelt de adviescommissie het
volgende.
Bij vergelijking van de ruimtelijke invloed van de woonbebouwing zoals die
gerealiseerd had kunnen worden op grond van het bestemmingsplan Kievits
loop-Gage ldonk Zuid II op de (voormalige) woning van de heer Kop, met die
van de thans gerealiseerde woonwagenlocatie, mede lettende op de ruime af
stand van deze locatie tot de onderhavige woning, komt de adviescommissie
tot de slotsom dat binnen de gehandhaafde bestemming woondoeleinden alleen
een wijziging van de bouwvoorschriften heeft plaatsgevonden, in die zin dat
nagenoeg gelijke bebouwing welke voorheen in de vorm van maximaal drie
eengezinswoningen aaneengebouwd mocht worden, thans als vrijstaande woon
wagenstandplaatsen met bijbehorende bergingen annex sanitaire ruimten
aaneengebouwd zijn gerealiseerd.
De commissie is van oordeel dat in casu niet gesproken kan worden van een
planologische verslechtering van enige betekenis door de wijziging van het
planologische regime, in casu door eerdergenoemde (impliciete) vrijstel
lingsprocedure ex artikel 19 W.R.O.
Bepalend is in hoeverre sprake is van een wijziging, in negatieve zin, van
de planologische situatie en in hoeverre het centrum in ruimtelijk opzicht
(negatieve) invloed heeft op de omgeving.
De commissie is van oordeel dat door de opgerichte bebouwing, in aanmerking
nemende de bouwmassa, de ruimtelijke invloed en de afstand tot de onderwer-
pelijke woning c.a. in vergelijking tot de bouwmassa binnen de bestemming
woondoeleinden als voorheen tot de planologische mogelijkheden behoorde,
geen nadeligere situatie is opgetreden, welke leidt tot een kwantificeer
bare waardedaling van de woning c.a.
Dit houdt niet in, dat er in principe geen (geringe)
waardevermindering of een (zeer beperkte) stagnatie in de verkoop kan zijn
opgetreden, maar deze is dan niet toe te schrijven aan de ruimtelijke
gevolgen van het woonwagencentrum.
De verkoopwaarde van de woning c.a. welke waarde conform constante juris
prudentie bepaald dient te worden naar het tijdstip van de planologische
wijziging, in casu ons besluit van 31 januari 1985 tot verlening van
bouwvergunning voor 15 bergingen annex sanitaire ruimten werd door de