- 3 - RAADSVOORSTEL vervolg 62 De vraag naar de motivering van de hoogte van de bestuurscompensatie en de vraag of de hoogte van dit bedrag redelijk is, kunnen niet los worden bezien van een aantal "omliggende" factoren, zoals: - het feit dat verandering van omstandigheden en inzichten, zoals in casu, op zich reeds een voldoende reden kan zijn om een intrekking van een vergunning te rechtvaardigen; - het in het voorafgaande reeds vermelde, niet geheel onvoorzienbaar zijn van deze verandering; - de hoogte van de schade (in dit geval f.607.86), in relatie tot de finan ciële positie en de mogelijke doorlopende financiële verplichtingen van de betreffende instelling; - het feit dat door de betrokken instellingen niet langer arbeid verricht hoeft te worden. Tegen deze achtergrond bezien komt het bij de bestuurscompensatie gehan teerde uitgangspunt van 3 cent per kilo, toegepast in het voorliggende geval, de commissie niet onredelijk voor. De commissie heeft mede in haar overwegingen betrokken dat in de invoeringsregeling van de nieuwe structuur is opgenomen dat in bepaalde gevallen een hardheidsclausule kan worden gehanteerd. Ad b: Uit de bezwaren van appellante ten aanzien van de termijn begrijpt de commissie dat appellante de termijn nog tot 5 a 10 jaar na afloop van de vergunningtermijn wil doen uitstrekken, en daarin een aflopend bedrag aan bestuurscompensatie wenst te ontvangen. Dit vat de commissie op als een beroep op gewekte verwachtingen, nl. de verwachting dat zij het gebruik van de vergunning, inclusief het verkrijgen van subsidie, nog jaren voort kon zetten. Deze verwachting acht de commissie, gezien het niet geheel onvoor zienbaar zijn van een verandering in de inzamelstructuur voor oud papier, niet gerechtvaardigd. Ad c: De Parochie is van mening dat door de fasegewijze intrekking van de vergun ningen rechtsongelijkheid ontstaat ten opzichte van verenigingen waarvan de vergunning later wordt ingetrokken; deze ontvangen langer vijf cent. Het feit dat er geen arbeid meer hoeft te worden verricht wordt door de voor de Parochie werkzame vrijwilligers als extra verlies gezien, omdat deze vrijwilligersarbeid naast een financiële ook een sociale functie had. Uit de stukken is de commissie gebleken dat de gemeente, onder meer juist om de mogelijke rechtsongelijkheid te beperken, bestuurscompensatie vastge steld heeft. Verder is gebleken dat het nu ingetrokken gedeelte 5% van de totale vergunning bedraagt, en dat het in de bedoeling van de gemeente ligt om de vergunning van de Parochie Christus Koning geleidelijk in te trekken. Zij zal dus zowel voor- als achterin het intrekkingstraject aanwezig zijn. Het beroep op rechtsongelijkheid kan naar oordeel van de commissie mede daarom geen doel treffen. Tenslotte verwijst de Parochie Christus Koning ter ondersteuning van haar argumenten in de brief aan de raadsleden, die als bijlage bij het beroep schrift gevoegd is, naar de uitsparingen die de gemeente heeft gehad op de stortingskosten van huisvuil, en naar de voordelen voor de gemeente die de nieuwe structuur over drie jaar op gaat leveren. (De commissie laat in het midden of de door appellante uitgevoerde berekeningen juist zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1993 | | pagina 322