O ÜKCEMItEH 1881.
De heer lïombouts meent dat wanneer art. 10 van het
reglement van orde wordt nageleefd, de vergaderingen
meer geregeld zouden plaats hebben.
De Voorzitter merk op dat dit art. wel de orde der
werkzaamheden regelt, maar dat zulks niet verhinderd
dat de op de agenda voorkomende onderwerpen naar goed
vinden het eerst of het laatst kunnen worden behandeld.
De heer ISlelissen wenscht te bespreken art. 7C „jaar
wedde van den deurwaarder der plaatselijke middelen",
waartoe hij in overweging geeft de jaarwedde van dien
ambtenaar te verhoogen voor het gemis der verdiensten
van het beteekenen van stukken ter invordering van
plaatselijke belastingen, welke werkzaamheden aan den
rijks-deurwaarder zijn opgedragen.
De Voorzitter antwoordt dat hieromtrent nog niets is
beslist, en de zaak alsnog hangende is.
Art. 8. Vrij algemeen waren de klachten over de
Politie. Men wenscht meerdere waakzaamheid, vooral
in de buitenwijken en bijzonder werd verlangd een vas
ten post nabij het stationsgebouw van den spoorweg, in
het wachthuisje aldaar dat weinig of nooit word gebruikt.
De Voorzitter acht de klachten over de politie niet
gerechtvaardigd. Bij hem als hoofd der politie, althans
komen daarover geene klachten in, die toch bij hem zou
den behooren te worden ingediend. Hij geeft voorts
een overzicht van de plichten welke de politie te vervul
len heeft, waaruit blijkt dat deze niet zoo gemakkelijk
zijn als men zich voorstelt.
De heer Heylaerts zegt dat de politie in wijk E veel te
wenscbcn overlaat, waartoe hij wijst op den onlangs plaats
gehad hebbenden diefstal, die bjj een behoorlijk toezicht
niet zou zijn bedreven.
De Voorzitter wedcrsprcekl dat in die wijk slechts en-