11 27 Februari 1880. De lieer Pels Rijcuen meent dat zoodanige commissie deze zaak met Burgemeester en Wethouders zou kunnen bespreken. De Voorzitter antwoordt dat volgens de Wet, de zaken, welke aan den Raad worden aangeboden, door Burgemeester en Wethouders belmoren te worden voorbereid. De heer Pels Bijeken merkt op dat de wet eveneens aan de leden van den Raad liet recht toekent voorstellen te doen over al die zaken, waarover zij zullen moeten beslissen, waarom de Voorzitter geen reden had hem, bij het doen van zijn voorstel, op zoo ironische wijze dank te zeggen. De Voorzitter gee't hierop te kennen, dat door de leden van den Raad voorstellen kunnen worden gedaan, maar hij ge looft niet dat het van groot vertrouwen getuigt in Burgemees ter en Wethouders, om eene commissie van voorbereiding te willen benoemen in eene zaak, welke door hen reeds is voor bereid en aan den raad is aangeboden. De heer Van Mierlo ziet niet in dat er in het voorstel van den heer Pels Rijcken voor Burgemeester en Wethouders iets onaangenaams gelegen is, waarom hij het wenschelijk acht dat eene commissie wordt benoemd ter bespoediging. Ook de heer Smits meent dat de Voorzitter op dit punt wat. al te gevoelig isook hij meent dat eene commissie de beraad slaging en do uitvoering van het plan zou kunnen bekorten en bespoedigen. De Voorzitter antwoordt dat van gevoeligheid of beleediging geen sprake isgeen lid van den Raad kan door hetgeen hier wordt gezegd worden beleedigd dewijl ieder volkomen vrij is zijne meening uit te spreken iels anders echter is het wanneer hel geldt de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders;, als daaraan wordt te kort gedaan, dan acht hij zich, niet uit persoonlijke gevoeligheid, maar uit plichtsbesef geroepen zich daartegen te verzotten, en is dus togen het voorstel.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1886 | | pagina 21