10 April 1856. uitgemaakt dat de heer Marijnen zich ingevolge de wet van het medestemmen moest onthouden toen de stemming zich tot de twee personen bepaalde die bij de twee eerste stemmingen de meeste stemmen on zich lurdden vereenigd: c- i want eerst toen men tot de stemming over die personen zou overgaan, is het eerst door den heer Smits op art. 46 der gem. wet gewezen. De heer Smits antwoordt dat door hem wel eerst op art. 46 is gewezen toen er eene stemming over twee bepaalde personen moest plaats hebben, maar dat toch b'j ohilcmnge bespreking van dit art. het denkbeeld meer algemeen werd dat de heer Marijnen zich ook bij de twee vorige vrije stemmingen van mede stemmen had moeten ónthoudei waarom dan ook tot vernietiging van laatst gern. stemmingen werd besloten; dat op gezegd art. 46 niet bij den aanvang der stemming is gewezen, kan ook aan een gevoel van kieseb- heid worden toegeschreven. Nadat op verlangen van den heer Pels.Rijcken, bet bewuste gedeelte der Notulen nog eens was voorgelezen, is bij van gevoelen, dat de woorden in deze zaak in de notulen be- hooren te worden gewijzigd. In de vorige vergadering toch was niet uitgemaakt dat de beer Marijnen zich in deze zaak, dus ook bij de twee voorafgaande vrije stemmingen, van mede stemmen bad behooren te onthouden, maar wel dat b'j niet mocht mede stemmen, toen er over twee bepaalde personen moest gestemd worden. Hij stelt alzoo voor om achter de woorden in deze zaak, te doen volgen Nu het geldtde keuze tusschen twee personen, namelijk den zoon van een raads lid en den heer J. Harte. De beer Van Dam, kan zich met deze wijziging niet ver eenigen, omdat alsdan daarin zou worden geconstateerd dat de heer Marijnen, bij de twee vrije stemmingen wel bad

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1886 | | pagina 36