2 26 Juni 1880. Hierbij komt, dat hij, zoo bij zijne mcderaadsledcn, als bij zeer vele geachte personen zoo hier als elders, veel sym pathie mocht ondervinden, en deze hem don raad gaven de gemeente niet andermaal aan de spanning eener verkiezing bloot te stellen voor hij nochtans de zittingen weder bijwoont, wil hij zijne handelwijze aan den raad onderwerpen, ten einde te beslissen of die handeling met eerlijkheid en ridderlijkheid is overeen te brengenen opdat de raad dienaangaandezoo vrij mogelijk zijn oordeel zou kunnen uitspreken, meent hij het best te doen de Vergadering te verlaten; hoe dat oordeel ook moge zijn, hij zal zich daar aan gaarne onderwerpen. De Voorzitter antwoordt hieropdat hij zich verheugt den lieer Hcylaerls weder in de Vergadering te zien; wat nu betreft het voorgevallene in do Vergadering van den 16 Januari 11., hij had alleen gezegd «dat hij er het zijne van dacht» en hield dit vol. Moge dit den heer Hcylaerls on aangenaam zijn geweest, ieder heeft hier het recht zijne overtuiging uit te spreken, en nu is het licht mogelijk, dat zulks aan hem, die eene tegenovergestelde overtuiging heeft, minder welgevallig is, maar daarom behoeft hij de Verga dering niet te verlaten; de Voorzitter zegt vorder, dat als hij had moeten wegloopentelkens als hem eene onaange naamheid is gezegd, dan had hij dit al zeer dikwijls moeten doen, maar hij hooft gemeend maar te moeten blijven. De lieer Hcylaerls blijft volharden dat hij zijne handelin gen aan de goedkeuring van den raad wil onderwerpen, waarom hij de Vergadering zou wenschen te verlaten. De Voorzitter geeft te kennen dat de raad in deze niet te beslissen heeft, maar dat iemand, die tot lid van den raad gekozen wordt, daarin zitting neemtzonder dat de raad daarop cenigen invloed kan uitoefenen. Hij herhaalt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1886 | | pagina 64