verslagen hebben uit te brengenen daarop nog door nie
mand is geantwoord.
De heer Heylaerts antwoordt dat hem was opgedragen om
trent het door hem genoemd feit inlichtingen in te winnen,
en dat daarvan nu door hem verslag wordt gedaanzoodat
hij vermeent niet buiten de orde te gaan.
De Voorzitter merkt op, dat den heer Heylaerts dienaan
gaande niets is opgedragen, en hij omtrent deze zaak geheel
anders is ingelicht.
De heer Heylaerts beroept zich andermaal op de getuige
nis van den keurmeester van het vleesch en den commissa
ris van politie.
De Voorzitter zegt dat als de keurmeester en de com
missaris van politie zoodanige getuigenis hebben afgelegd,
zij dan hunne bevoegdheid zijn te buiten gegaan; maar hij
meent dat hier wat achter zit waaromtrent hij er het zijne
van denkt.
De heer Heylaerts verzoekt hierop, dat de Voorzitter zich
nader zal verklaren, en zijne meening hieromtrent zal me-
dedeelen.
De Voorzitter weigert dit, opgrond, dat hij niet kan ver
plicht worden te zeggen wat hij denkt.
Mijnheer de Voorzitter zegt hierop de heer Heylaerts, U
stelt mij in moraen U zult toch wel niet denken dat ik
geknoeid heb?
Hierover, geeft de Voorzitter tot antwoord, laat ik mij
niet uit; ik heb niets gezegd.
Zoo iets is, vervolgt de heer Heylaerts, mij nog nooit ge
zegd, en zal ik ook weten wat mij in deze te doen staat.
Dit is een incident, zegt de Voorzitter, zoo als er ook al
eens een kan plaats hebben, en stelt daarop voor om de
aangehouden zaken in behandeling te nemen.
De heer Heylaerts verlaat daarna de Vergadering.