i en 17 September 1887.
de heer Van Dam zoo even terecht aanvoerde, en meent ook
dat het nog niet zoo zeker is, of het besluit van Gedepu
teerde Staten door den Koning zal worden gehand haaf J,
want al moge een vroegere Minister in den zin van Ge
deputeerde Staten eene beslissing hebben genomen, levert
dit volstrekt geen bewijs voor de meening van den tegen-
woordigen Minister. Dat de gevoelens van Ministers en hooge
Staatscolleges zeer uiteenloopenis voor iedereen te lezen
in de werken van Cremers, Boissevain en anderen. Daarom
vindt hij het wenschelijk een Koninklijk besluit uit te lokken,
en ondersteunt het voorsteldoor den heer Van Dam ont
wikkeld, al kan hij niet op dezelfde wijze als deze, zijne
meening door rechtsgronden kracht bijzetten.
De heer Van Mierlo wil nog alleen opmerken niet te ge-
looven, dat de Raad van State in deze met de Gedeputeerde
Staten van meening zal verschillen, en zegt dat er nog een
ander besluit van den Raad van State is, wat niet door
hem was aangehaald.
De voorzitter wil, indien niemand meer het woord verlangt,
zijne meening, reeds uitgesproken in eene vorige vergade
ring, herhalen, en zegt, dat het hem voorkomt dat de dood-
schouw en de vaccinatie niet steunen op de gemeente-ver
ordening, maar op de rijkswet, en daar nu in de Gemeentewet
nergens verboden wordt dat een gemeente-geneesheer, tevens
belast met gezegde verrichtingen, lid van den raad mag zijn,
komt het hem voor, dat legen de toelating van Dr. Hofman
geen bezwaar bestaat.
Intusschen ziet hij in deze zaak zulk een overgroot belang
niet, en gelooft dat de raad van een beroep op den Koning
niet veel succes heeft te verwachten, doch laat dit geheel
aan hem over.
Daar niemand verder het woord verlangtzoo brengt
de voorzitter in stemming of de raad van do beslissing van