den 10 December 1887. »den wensch te kennendat des zomers de sproeiwagen »werd in werking gebracht, hetgeen in het algemeen°ter »verfrissching en ook tot stofwering, waaruit oog- en longontsteking kon ontstaan, noodzakelijk werd geacht." Vrij algemeen wordt erkend, dat de wijze van begrinten van sommige straten en wegen niet deugt en te dik is, het geregeld dagelijksch toezicht daarop ontbreekt, hetgeen bij de rijkswegen niet plaats heeft, en wordt gewezen op het rijden op de bermen der wegen, hetgeen de politie verordening verbiedt; ook de bestrating der Bouwerijstraat en het verkeer daarin met paarden en voertuigen wordt ter sprake gebracht, welke laatste aldaar verboden is. De heer Van Mierloofschoon niet de bedoeling hebbende iemand onaangenaam te stemmen, acht het toch nood zakelijk het gemeentebestuur te verzoeken strenger toezicht op de wegen uit te oefenen. De voorzitter zegt den gemeente-architect hierop te zullen wijzen, hetgeen door hem reeds herhaaldelijk is gedaan. De heer Van Hal vindt, dat hier eene opeenstapeling van grieven tegen den gemeente-architect worden gericht, hetwelk spreker onaangenaam stemt, te meer daar die ambtenaar van den morgen tot den avond met den meesten ijver in dienst der gemeente werkzaam is, en ten opzichte der wegen, straten en pleinen geen ander systeem volgt, dan t welk door den raad is aangenomen. De heer De Booy komt tegen het gezegde van den heer Van Hal op, en zegt, dat alles, waarop de raad wordt opmerkzaam gemaakt, meer uit een oogpunt van gebrekkig toezicht, dan van tekortkoming door den ge meente-architect moet beschouwd worden. Niemand der heeren heeft de bedoeling om den architect in wat ook te hinderen. De heer Marijnen zwaait den architect over zijne kennis en voortvarendheid allen lof toe, doch meent dat hij het te druk heeft en daarom een kundig hoofdopzichter moest toegevoegd worden, uitsluitend belast met de straat- en grintwegen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1887 | | pagina 160