den 13 December 1887.
evenals iu Amsterdam, eene billijke verhooging doen
ondergaan, om bij te dragen in de vele offers, die voor
het onderwys geëischt worden. Spreker wijst op de kosten
van het middelbaar onderwijs, die jaarlijks ruim 20,000
bedragen, waarvan slechts een klein bedrag door het Rijk
wordt vergoed, terwijl de 53 leerlingen slechts een school
geld betalen van 50 'sjaars. Hij acht dit veel te laag,
evenals op de school voor meer uitgebreid lager onderwijs,
alwaar voor ƒ36 'sjaars talen enz. worden geleerd. Hij
wenscht daarom het voorstel te doen in beginsel aan te
nemen, dat de schoolgelden zullen worden verhoogd, met
uitnoodiging aan burgemeester en wethouders de school
geldheffing te herzien.
De heer De Booy ondersteunt het voorstel van den
heer Van Hal.
De heer Smits vestigt de aandacht op de vele kinderen,
wier ouders buiten de stad wonen en niet in de lasten der
gemeente deelen, en wenschte bepaald te zien, dat deze
eerst dan tot de scholen kunnen worden toegelaten, wanneer
die uit onze gemeente zullen geplaatst zijn; want het gebeurt
niet zelden, dat ter wille der overbevolking de scholen
moeten uitgebouwd worden.
De voorzitter betwijfelt, of het getal der. buitenkinderen
wel zoo groot is.
De heer Guljé deelt dienaangaande mede, dat op de
school bij St.-Joost maar drie buitenkinderen gaan en op
andere scholen geen. In de school van den heer Tack
zijn er meer, doch daar is de ruimte van dien aard, dat
de buitenkinderen niet behoeven afgewezen te worden. Op
de kostelooze scholen zijn er geen.
De heer Van Aken merkt opdat in die zaak naar eisch
door de wet is voorzien.
De heer Rornbouts ondersteunt ook het voorstel van den
heer Van Hal, en doet eene becijfering van hetgeen in 1879
en nu aan het onderwijs wordt ten koste gelegd. De tegen
woordige regeling van het schoolgeld, zegt hij, dateert
vóór 1878, en hij geeft de cijfers op, die men te Amsterdam