1Ü8
14 Juli 1888.
De lieer De Booy erkentdat hij wat prematuur geweest
is met het door hem gesprokene en meent nu te mogen
herhalen wat hij aanvankelijk gezegd heeft; vertrouwende
tevens, dat de raad hem bijval zal schenken in zijn voor
stel, om, vereenigdden voorzitter, na zijn herstel, een
blijk te geven van de gevoelens, die den raad jegens hem
bezielen.
De voorzitter antwoordt, dat hij reeds de volkomen over
tuiging heeft ontvangen van 's raads welwillende gezindheid
jegens hem, alsmede, dat het hem een voorrecht zal zijn,
nog lang te mogen medewerken aan den bloei en de wel
vaart van deze gemeente.
Opnieuw betuigt de raad zijne instemming met deze
woorden.
Vervolgens worden door den voorzitter de volgende in
gekomen stukken aan de orde gesteld:
A. 1°. Missive van Gedeputeerde Staten van den 7den
Juni 1888, G, N°. 119/41, houdende bericht van de ont
vangst van het toegezonden afschrift der verordening tot
wering van het in de boterhal ter markt brengen of ten
verkoop aldaar aanbieden van kunstboter, of natuurboter
met kunstboter of met andere mengsels vermengd.
Wordt aangenomen voor kennisgeving.
2°. Besluit van Gedeputeerde Staten van den 7den
Juni 1888, G, N°. 123/8, waarbij afwijzend beschikt wordt
op het beroep van den heer J. C. de Laat, wegens zijnen
aanslag in den hoofdelijken omslag over 1887.
Wordt aangenomen voor kennisgeving.
3°. Besluit van Gedeputeerde Staten van den 21 sten
Juni 1888, G, N°. 6/45, goedkeurendeden onderhandsehen
verkoop van ongeveer 3.30 aren grondkadastraal bekend
sectie B, N". 1242, aan het bestuur van het Begijnhof
alhier, tegen den prijs van f 5 per centiare en onder de
overgelegde voorwaarden.