114
14 Juli 1888.
en tot berging van meubelen gedurende twee maanden te
gebruiken, onder nader overeen te komen voorwaarden en
prijs, daartegen bij hem geen bezwaar is.
De voorzitter stelt voor, den heer Pennock het gebruik
van twee kamers te vergunnenmaar het tweede gedeelte
van zijn verzoek, overeenkomstig het advies van den ge
meente-architect, af te wijzen.
De heer Van Dam doet opmerken, dat de gang, welke
de heer Pennock bedoelt, reeds door een ander ingezetene
gebruikt wordt tot berging van staafijzer en andere voor
werpen, en is van oordeel, dat, dewijl hiertegen geen be
zwaar is gerezen, het niet rationeel is, eenzelfde verzoek
aan den heer Pennock te weigeren.
De heer Marijnen licht het verzoek van den heer Pennock
toe en deelt mede, dat deze enkel beoogt het bergen van
materialen, zonder meer.
De heer Van Aken kan niet goedkeuren dat een gat in
den muur worde gemaakt. De bewuste gang zegt spreker
zou wel tot algemeene passage in gebruik kunnen genomen
worden.
De heer Marijnen herhaalt, wat de heer Pennock eigen
lijk op het oog heeft en verklaart met zekerheid te weten,
dat het niet diens bedoeling is om eene opening in den
muur te maken.
De heer Van Mierlo stelt voor, de zaak over te laten
aan de prudentie van burgemeester en wethouders, en te
dien einde het verzoekschrift van den heer Pennock in
hunne handen te stellen.
De voorzitter vraagtof de raad zich met dit voorstel kan
vereenigen, waartoe zonder hoofdelijke omvraag besloten wordt.
18". Adres van den heer mr. Th. A. F. G. Mathon,
advocaat en procureur bij de arrondissements-rechtbank te
Breda, dato 19 Juni 1888, houdende, onder aanvoering
van gronden, het verzoek om hem restitutie toe te staan
van het te veel betaalde over de laatste drie maanden van
1887 en hem voortaan in den hoofdelijken omslag dezer