122
U Juli 1888.
De voorzitter verduidelijkt nader het door hem gesprokene
en zegtdat hij is ingelicht gewordendat het Heemraad
schap bezwaren had ingebracht, en het is op dien grond,
dat hij gemeend heeft eerst onderhandelingen met de
eigenaars der gronden te moeten aanbevelen.
De heer Van Mierlo doet opmerken, dat het bestuur
van de Bovenmark in beginsel geen bezwaar maakt.
Spreker gelooft niet, in verband met de plannen van nor
maliseering in België, dat men alhier water te weinig zal
hebbenen acht het noodigwil men water uit de rivier voor
de waterleiding bezigen, dat er proeven genomen worden.
De voorzitter betwijfeltof de raad wel bij machte is om
te oordeelen over het gevraagde crediet.
De heer Van Dam daarentegen gelooft wel, dat de raad
daartoe gesaisisseerd is. Spreker beweert, dat de heer
Schotel spreekt, niet van heidewater als prise d'eau, maar
om het water aan de Bovenmark te ontleenen.
Onderscheidene leden deelen deze opvatting van den heer
Van Dam niet, die echter zijne meening staande houdt;
er bijvoegende, dat het raadzaam is eerst de toestemming
van het waterschapsbestuur van de Bovenmark te vragen,
alvorens eene uitgaaf te doen, die later wel eens zou kunnen
blijken nutteloos geweest te zijn.
De heer Van Mierlo doet opmerken, dat de heer Schotel
enkel wil onderzoeken, of't water van de Bovenmark ge
schikt is, en dat deze verder zijn onderzoek naar heidewater
zal voortzetten, en voegt spreker hieraan toe of 't
water uit de heide of de Mark genomen wordt, steeds zal
een chemisch onderzoek moeten voorafgaan.
De voorzitter zegt, dat, hoe gaarne hij wenscht dat de
waterleiding spoedig tot stand kome, hij overhaasting af
keurt, weshalve hij in stemming zal brengen of nu reeds
over het verzoek zal beraadslaagd worden.
De heer Van Haleen blik werpende op de geldmiddelen
der gemeente, acht den toestand daarvan niet zóó gunstig,
om op losse gronden een crediet toe te staan van ƒ7000
tot het nemen van proevenalvorens de zienswijze te kennen