14 Juli 1888.
127
eene som begroot is, waarop de heer Rombouts antwoordt,
dat die som, naar een voorstel van burgemeester en wet
houders, zou kunnen bepaald worden, en deze voor de
onderwijzers bedraagt ƒ300; tevens doet spreker opmerken,
dat ook bij het Rijk vrije woning voor het pensioen in aan
merking komt.
Op voorstel van den voorzitter tot herstemming overgegaan
zijnde, blijken de stemmen opnieuw te staken, zoodat het
voorstel, overeenkomstig alinea 2 van art. 50 der gemeente
wet, wordt geacht niet te zijn aangenomen.
Vóór waren de heeren: Van Hal, Klep, Van Dongen,
Rombouts, Van Dam, Van Aken, Heijlaerts en De Booy.
Tegen waren de heeren: Pels Rijcken, MarijnenGuljé,
Van Mierlo, Backer, Vreede, Smits en de voorzitter.
Alsnu stelt de voorzitter in behandeling de voorgestelde,
reeds in de vorige vergadering besproken doch toen onbe
slist gebleven overgangsbepaling, luidende:
»De gewijzigde bepaling van alinea 2 van art. 20 zal
slechts toegepast worden op de na de vaststelling deze ver
ordening benoemde ambtenaren en bedienden."
De heer Rombouts stelt voor, deze bepaling te lezen als
volgt:
»De na 1 Januari 1884 in dienst getreden ambtenaren
en bedienden storten, wat de afloopende korting betreft,
de helft van het tot de invoering dezer verordening ver
plichte in het dubbel aantal jaren."
De heer Van Aken kan zich met dit voorstel niet ver
eenigen, vermits aan eene verordening geene terugwerkende
kracht kan worden toegekend en 't fonds door aanneming
van het voorstel schade lijden zal.
De heer Rombouts doet den vorigen spreker opmerken,
dat die schade enkel kan bestaan in een klein renteverlies,
daar de geheele som wordt ingelegdzij het dan ook in
dubbelen tijd.
De heer Van Mierlo voegt daaraan toe, dat het voorstel
is in den geest van alle overgangsbepalingen.
De voorzitter vraagt, of stemming verlangd wordt.