138
4 Augustus 1888.
hoe eene particuliere Yereeniging als sConcordia" den moed
heeft durven hebben plannen in haar lokaal op te hangen
waarbij de zekerheid niet kon worden veronderstelddat zij
eigenaresse zou worden van den bedoelden gemeentegrond
onder mededeeling wijdersdat hij de overige gegadigden
gerust wil stellen en dat van hem bij openbaren verkoop
geen concurrentie te duchten is.
Verder deelt de voorzitter mede, dat, overeenkomstig het
raadsbesluit van den 9den Juni 1888, ter onderwerpelijke
zake het gevoelen gevraagd is van de commissie voor de
Ambachtsschool, welke in haar schrijven van den 22sten
Juni 1888, N". 39, te kennen geeft, dat ten gevolge van
het toenemend aantal leerlingen de werklokalen reeds uit
gebreid zijn moeten worden, en dat, als het aantal leerlingen
nog merkelijk mocht toenemen, de noodzakelijkheid zal be
staan door bijbouw eene uitbreiding der lokalen voor te
dragendat zij mitsdien het vervreemden van het voorbe
doelde stuk gemeentegrond onraadzaam acht, te meer, daar
wettelijke bepalingen te verwachten zijn, dat meerdere vakken
aan de Ambachtsschool zullen moeten onderwezen worden
en dat ook dit er toe leiden kan, dat het gebouw moet
uitgebreid worden.
De voorzitter stelt voor deze stukken ter visie te leggen
voor de leden.
De heer Vreede zegt met verbazing de klacht van den
adressant vernomen te hebben nopens het ophangen van
plannen in de Vereeniging Concordia" en meent met ge
rustheid te kunnen verklaren, dat Bogaerts niet op de
hoogte der zaak is. Spreker herinnertdat »Concordia" wel
reeds vóór lang een adres heeft ingediend om den bewusten
grond te koopen, maar dat geene beschikkingen zijn ge
nomen weshalve hij de opmerkingen van den adressant als
onjuist moet terugwijzen.
De voorzittter is van oordeel, dat dit punt is van par
ticulieren aard.
De heer Marijnen zou Wenschen afsluiting van het ter
rein; ook de heer Van Aken acht die afsluiting raadzaam;