172
22 September 1888.
dier gemeente te mogen aanleggen een trottoir met goot
aan de westzijde van dien weg, achter de boomen, en een
riool met overdekte zinkputten, ongeveer midden in den
westelijken berm van dien weg, en dien berm te begrinten
in dat geval blijven de werken, door de gemeente Teteringeu
te maken, in onderhoud bij die gemeente en de keibestrating,
zooals vroeger, ten laste van de gemeenten Breda en Ginneken.
»Tot recht verstand van den toestand van dezen weg diene,
dat blijkens hierbij overgelegde afschriften uit de registers
van den Domeinraad van het Huis van Oranje-Nassaube
rustende in het Rijksarchief, de respectieve magistraten en
regenten van de stadt Breda en Heerlijckhede van de Hage
(Princenhage) en GinnekenZijne Hoogheijts Baronnie
('Beteringen wordt niet genoemdals zijnde destijds een
onderdeel van de stad Breda) te rade zijn geworden tot
bevordering van het onderling verkeer de verbindingswegen
tusschen die plaatsendie bij tijde van den winter ende
alle regenachtige of vochtige saijsoenen doorgaans onbruik
baar warenmet keijen te bestraten en om in de kosten
van aanleg en onderhoud te voorzien van Sijne Hoogheijt
Mijnheer den Prince van Oranje enz., Baron van Breda,
hebben verzocht en verkregen consent en octrooi tot het
leggen en onderhouden dier wegen en daarop te heffen een
weggeld, zooals bij octrooi van 1 September 1Ö83 is be
paald, welke octrooijen zijn gewijzigd en gecontinueerd bij
verschillende opvolgenden tot den jare 1794, vertrek van
den Prins naar Engeland, en sedert door de opgevolgde be
sturen zijn gecontinueerd tot den afkoop der tollen in de
provincie Noord-Brabant, als wanneer daarvoor door de
provincie eene jaarlijksche schadevergoeding is in de plaats
gesteld.
»Het gemeentebestuur van Teteringen heeft zich dan ook
met hetzelfde verzoek gelijkertijd gewend tot het gemeente
bestuur van Ginneken, hetwelk aan het gemeentebestuur
van Breda heeft bericht, bij missive van 14 Januari j 1.dat
die voorstellen bij den raad dier gemeente een punt van
overweging hebben uitgemaakt en men niet ongenegen