22 September 1888.
179
De heer Van Dam stelt in het licht, dat het voorstel
van den heer Marijnen vooral op het oog heeft de aanbe
steding van straten, pleinen en gebouwen. Maar welken
invloed vraagt spreker kunnen sneeuw en regenwaar
van de heer Backer gewaagt, daarop uitoefenen? Het
voordeel van aanbesteding is hierin gelegen, dat de aan
nemer meer belang heeft de zaak goed aan te leggen dan
de gemeente. De aannemer is daartoe als van zelf ge
noodzaakt. Wat de gemeente betreft: de architect kan niet
alles doen. Vandaar dat het onderhoud van sommige straten
te wenschen overlaat
Is nu een aannemer verplicht voor het onderhoud te
zorgen, dan zullen die herstellingen niet achterwege biijven.
Terecht heeft de heer Van Mierlo opgemerkt, dat de ge
meente-arbeiders niet werken gelijk het behoort. Zelfheeft
hij dit kunnen constateeren.
Zeer zeker is het dus in het belang der gemeente om
het onderhoud te brengen ten laste van een aannemer.
Spreker is dan ook uit volle overtuiging vóór het voorstel
van den heer Marijnen.
De voorzitter verklaart op prijs te stellen het voorstel
van den heer Marijnen, maar zegt spreker dit voorstel
bevat niet iets nieuws. Men heeft er eene eeuw over ge
daan om tot het tarief van eenheid te komen, waarnaar
thans gewerkt wordt. Overigens wordt alles aanbesteed,
wat iets van belang is. Komt de waterleiding in uit
voering, dan zullen weder vele herstellingen van de straten
moeten plaats hebbenen dat alles is niet aan te besteden.
Spreker vreest dan ook dat men zich zal blootstellen aan
vele procedures. Ook de aannemer werkt in zijn voordeel,
welk argument spreker staaft met een voorbeeld. Hij ver
klaart geen heil te zien in de aanbesteding van het onder
houdswerk, waarop Leiden is teruggekomen, en waarbij
even scherp toezicht geëischt wordt, als bij eigen beheer.
Zooals nu gewerkt wordtacht spreker ver uit verkieslijk,
en hij verklaart zich volkomen te vereenigen met de ziens
wijze door den heer Backer ontwikkeld.