202 3 November 1888. De rekening zal, met de daartoe behoorende bescheiden, aan de Gedeputeerde Staten der provincie Noord-Brabant ter definitieve vaststelling worden toegezonden. 2°. Namens de commissie van rapporteurs over de be grooting van ontvangsten en uitgaven dezer gemeente voor den dienst van 1889. De voorzitter vraagt, of de raad wenscht over te gaan tot de behandeling der begrooting. De heer Smits meent, dat het gebruikelijk is om het rapport ter visie te leggen voor de leden. De heer Heijlaerts vraagt, of niet een tegen-rapport door burgemeester en wethouders moet uitgebracht worden. De voorzitter herinnertdat dit vroeger niet geschied is. De heer Rombouts spreekt de wenschelijkheid uit, dat, op het voetspoor der Staten-Generaaleen tegen-rapport door burgemeester en wethouders worde ingediend. Spreker weet wel, dat dit vroeger niet geschied is, maar hij wenscht op dit punt met het verleden te breken. Hij stelt mitsdien voor, het rapport te stellen in handen van burge meester en wethouders, opdat dit van hunne zijde gevolgd worde door eene Memorie van beantwoording. De heer De Booy ontleent aan het rapport de wetenschap, dat ten gevolge van de slechte opkomst der leden in de afdeelingen, de aanmerkingen niet volledig zijn. Vroeger zegt spreker was het algemeen rapport bekend bij de leden, en nu niet, zoodat hij geen oordeel kan uitspreken. Hij stelt mitsdien voor, dat de raad besluite, om het rapport met de Memorie van beantwoor ding te doen drukken en vervolgens daarvan aan ieder der leden een exemplaar uit te reiken. De voorzitter, herinnerende dat burgemeester en wet houders de begrooting tijdig hebben aangeboden, brengt in stemming: ten eerste het voorstel van den heer Rombouts, dat met algemeene stemmen wordt aangenomen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1888 | | pagina 202