238 22 December 1888. De heer De Booy begrijpt niet, waarom er nu tegen onderhandschen verkoop bezwaren zijn, terwijl bij gelijken verkoop van grond aan »Concordia" geen bezwaren op den voorgrond werden geplaatst. Spreker meent, dat er ook toen wel meer gegadigden waren, maar dat zij zijn geëcar- teerd door ingebrachte bezwaren van den kant der commissie voor de Ambachtsschool. De voorzitter antwoordt, dat de onderhandsche verkoop is geschied krachtens een raadsbesluit, nadat er eene geheele verandering in de zaak gekomen was. De heer De Booy houdt evenwel staande, dat ook nu de onderhandsche verkoop zou kunnen toegestaan worden. De voorzitter doet den spreker opmerken, dat destijds aan den verkoop is voorafgegaan de gewone publicatie, welke niet ten gevolge heeft gehad dat andere gegadigden zich hebben opgedaan. De heer Van Hal herinnert, dat ook in het vorig jaar de verkoop van grond ter bewuste plaatse ter sprake geweest is en hij toen het plan tot verkoop heeft onder steund, maar dat er sinds reviremeut schijnt ontstaan te zijn. Spreker geeft burgemeester en wethouders in over weging, als het votum zal uitgesproken worden tot verkoop, alsdan ter besproken plaatse twee stukjes grond te verkoopen. De heer Van Mierlo beweert, dat in het vorig jaar alleen overwogen is om het nu in koop gevraagde stukje grond te verkoopenmaar niet het andere door den vorigen spreker bedoelden zulks in verband met het zich daar ter plaatse bevindende beenderenhuisje. De heer Van Hal vreest enkel, dat het met het bespro ken hoekje zal gaan als met het Potkenslraatje. Als nu zegt spreker tot verkoop van het eene «tukje grond besloten wordt, dan zal dit gedeelte toch alvast verbeteren. De voorzitter herinnert zich niet dat over dit punt ooit quaestie geweest is. Hoe dit zij zegt spreker thans stelt hij stemming voor: a. Of de in koop gevraagde grond zal verkocht worden. Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1888 | | pagina 238