'22 December 1888.
249
stavenwat hij ter gelegenheid van kermis gezien heeft
en weet ook niet, in hoeverre hij door zijne collega's zal
geloofd worden, maar als volle waarheid kan hij verklaren,
dat hij, op een avond de kermis rondwandelende, vóór de
deur van een zeker huis vrouwen heeft zien staan in on
voegzame kleeding, ten aanschouwe van een 30 tot 40
kinderen, welke zich daar bevonden. Nu kan het zijn
zegt spreker dat de commissaris van politie verklaringen
doet, als zijn schrijven bevatten, maar spreker acht het
terrein waar de kermis geplaatst wordt, slecht voor de jeugd.
De heer Van Mierlo zegt, dat men de mallemolens wel
zou kunnen verplaatsen; maar vraagt, waar men met de
tenten zal blijven?
Hier mag het niet de vraag zijn meent de heer Van
Dam waar men blijven zal met mallemolens en tenten.
Per se moeten ze weg aan de Oudevest, welke plaats niet
alleen slecht is voor kinderen, maar ook voor anderen on
geschikt. Spreker verklaart in te stemmen met de denk
beelden van den heer Van Hal en vóór de motie te zullen
stemmen.
De heer Rombouts zegt, dat hij aan het gesprokene
niets behoeft toe te voegen. Alleen wenscht hijook waar
het de zedelijkheid geldt, den raad te wijzen op het be
kende gezegde: Gouvernereest pre'voir. Spreker kent
geen ongeschikter plaats voor de kermis dan de Oudevest,
alwaar hij zijne kinderen verbiedt te komen; en wat hij
goed acht voor zijne kinderendat acht hij ook goed voor
de kinderen van anderen.
De voorzitter is het met den spreker niet eens. Voor
eerst gaat het niet aan om een gedeelte der gemeente
buiten circulatie te stellen; en tweedens, behoort het
onderwerp niet t'huis in den raad, terwijl hij zelfs's raads
bevoegdheid moet betwisten om eene -Dwenschelijkheid" uit
te spreken. Daarbij toch is de burgemeester belet gebruik
te maken van art. 70 der gemeentewet.
De heer Van Aken gelooft ook, dat de zaak behoort tot
de competentie van burgemeester en wethouders. Evenals