2 14 Januari 1888. om, zoodra daartoe termen zijn, de overtollige kasgelden af te sluiten. De voorzitter deelt mede, dat aan de punten a en b reeds is voldaan; dat betrekkelijk punt c inlichtingen zullen worden gevraagd, en aan d gevolg zal worden gegeven, en stelt voor de missive voor kennisgeving aan te nemen. Zonder hoofdelijke stemming wordt daartoe besloten. 2*. Missive als voor dd. 17 November 1887, G,n°. 126/43, 2de afd., 1ste bur., ter kennisneming toezendende een brief van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 8sten November 1887, n°. 4498, afd. BB., waarbij Zijne Excellentie te kennen geeft, dat de gronden, medegedeeld bij missive van burgemeester en wethouders van den 12den October te voren, n°. 638, hem niet overtuigd hebben van de noodzakelijkheid eener reuteheffing van '15 percent voor beleeningen van 100 en daar beueden en van 12 percent van panden boven de ƒ100, ten behoeve van de Bank van Leening alhieren alzoo bezwaar blijft maken aan den Koning voor te stellen de verlangde machtiging daartoe te verleenen. Wordt echter genoegen genomen met eene renteheffing van 12 percent voor alle in te brengen panden zoo is de Minister bereid het voorstel aan Z. M. den Koning voor een tijdvak van drie jaren ter goedkeuring voor te dragen. De voorzitter zegt, dat men wel verplicht zal zijn tot het voorstel toe te treden, daar de Minister tot geene andere beslissing te bewegen zal zijn. De heer Rombouts vraagt, of de commissie van toezicht voor de Bank van Leening niet behoort gekend te worden? De voorzitter antwoordt en zegt niet te gelooven, dat de commissie bezwaar zal hebben om zich bij de beslissing van den Minister neer te leggen, ook omdat daarin geene verandering zal zijn te brengen. Nadat de heeren Guljé en Nelissen hieromtrent van gedachten hadden gewisseld, wordt besloten aan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1888 | | pagina 2