54
7 April 1888.
De voorzitter stelt voor tot de benoeming over te gaan.
Daartoe besloten zijnde wordt mej. J. A. van Aalst met
twaalf stemmen benoemd.
Mej. Bellaart verkreeg vier stemmen.
11°. De voorzitter deelt mede, dat van de commissie
van beheer over de Bank van Leening alhier, is ingekomen
een adres van den 6den April 1888, waarbij zij haar eervol
ontslag verzoekt.
Zij vindt hiertoe haren grond in de medegedeelde missive
van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche
Zaken, begeleidende het Koninklijk besluit tot verhooging
der beleeningsrente bij de Bank, ten gevolge der verliezen
door haar ondergaan, in welk schrijven Z. E.zonder een
woord van waardeering der werkzaamheid van de commissie,
goedvindt te verzekeren, dat had de commissie, omtrent
het aanwezig zijn der panden, nu en dan onderzoek gedaan,
en had zij verder jaarlijks, met vergelijking der boekingen,
een inventaris opgemaakt, het thans gepleegde bedrog niet
zou hebben plaats gehad.
Vergissen adressanten zich niet in de strekking van dat
schrijven, dan heeft het niet alleen ten doel wenken voor
de toekomst te geven, waartoe het zich voegzaam had
kunnen bepalen, maar wel degelijk ook om een afkeurend
oordeel over het beheer der commissie uit te spreken,
een oordeel dat niet alleen de tegenwoordige leden dei-
commissie, maar ook allen treft die met of vóór hen, na
het optreden van den vorigen directeur, de betrekking be
kleed hebben, een oordeel te onrechtvaardiger, daar het
volstrekt geen rekening houdt met de herhaalde ijverige
onderzoekingen der commissie, ter gelegenheid waarvan
de directeur zich ten slotte in 't nauw gebracht gevoelde
en zonder welk onderzoek de onregelmatige toestand thans
waarschijnlijk nog had voortgeduurd.
De commissie doet verder een beroep op deze vergadering
en vraagt of zij hare functiën niet heeft waargenomen
overeenkomstig alle bepalingen van het reglement en het