56
7 April 1888.
zich tot den Minister wendt, en vindt dat zij niet zoozeer
grieven heeft tegen den raaddan wel tegen de hoogere
autoriteiten, waarom het hem beter voorkomt dat zij zich
tot deze zal wenden, omdat het niet onmogelijk is, dat
het oordeel van den Minister, als hij beter zal zijn ingelicht,
ten haren aanzien wordt gewijzigd. Daar het adres nog
al uitgebreid is, acht hij het wenschelijk dit te doen
circuleeren bij den raad.
Den heer Pels Rijcken komt het voor, dat de zaak nog
al duidelijk is en het adres niet behoeft te circuleeren. De
commissie acht zich beleedigd door den Minister. Hij voor
ziet, dat het voor den raad moeielijk zal zijn eene andere
commissie te vinden, die het mandaat der aftredende zal
overnemen. Op grond hiervan stelt spreker nogmaals voor,
aan de commissie in de meest beleefde bewoordingen en
onder dankzegging voor hetgeen door haar is verricht, te
verzoeken om op het genomen besluit terug te komen.
De heer De Booy zegt, dat men, alvorens hierop een
besluit te nemen, de gevolgen wel vooraf dient te berekenen,
en uit de vreesdat het verzoek tot de commissie te richten
vruchteloos zal zijn.
De heer Vreede ondersteunt het voorstel van den heer
Pels Rijcken.
De heer Yan Hal acht zich, na het voorlezen van het
lange adres, niet genoeg gesaisisseerd om aan het voorstel
zijne stem te verleenen en acht het optreden als scheids
rechter in deze zeer gevaarlijk. Het ware beter geweest,
zegt spreker, dat de commissie zich rechtstreeks tot den
Minister had gewend. Hij stelt zich liever in de zaak geen
partij.
De voorzitter brengt hierop het voorstel van den heer
Pels Rijcken in omvraag, waaruit blijkt, dat er zich acht
stemmen voor en acht tegen verklaren.
Voor stemden de heerenGuljé, Backer, Pels Rijcken,
Smits, Van Mierlo, Heijlaerts, Vreede en de voorzitter.
Tegen stemden de heeren: Marijnen, Van Hal, Klep, Van
Dongen, De Booy, Rom bouts, Nelissen en Van Dam.