64 28 April 1888. gedaan om het'adres aan de vroegere commissie te verzenden. Dit zou z. i. alleen te verklaren zijn indien hét gezondheids maatregelen betrof. Hij wenschte ook aan eene commissie niet zulk eene groote volmacht verstrekt te zien, omdat de belissing, die bij den raad behoort, alsdan op de commissie zou overgaan. De voorzitter brengt omtrent dit laatste in het midden, dat de commissie slechts voorstellen doet, en de raad daaromtrent te beslissen heeft. De heer De Booy wil dat in ieder geval het beginsel vooraf ga, n. 1. of de gemeente bereid is de huur te continueeren. De heer Smits ondersteunt het voorstel van den heer Nelissen, en dat de commissie de zaak overeenkomstig het denkbeeld van den heer Pels Rijcken zal hebben te over wegen. De voorzitter brengt het voorstel var; den heer Nelissen, aangevuld met dat van den heer Pels Rijcken, in omvraag. De uitslag hiervan is, dat het met algemeene stemmen wordt aangenomenterwijl een lid van het dagelijksch bestuur aan de commissie wordt toegevoegd, met welke taak, op verzoek van den voorzitter, de heer Guljé zich wel heeft willen belasten. 4". Missive van den Minister van Financiën, van den 13den April 1888, N°. 9, afd. Domeinen, in antwoord op die van burgemeester en wethouders, van den 2den Maart te voren, N°. 153, mededeelendedat het niet kan liggen op den weg van den Staat welke meer dan 70 achter eenvolgende jaren in het ongestoord bezit van het huis van arrest is geweest, welk bezit reeds bij missive van burgemeesteren der stad Breda, dd. 31 Maart 1821, N°. 82, is erkend, zijn eigendomsrecht op dat gebouw tegenover de gemeente te bewijzen, maar het integendeel aan de gemeente moet worden overgelaten, om, indien zij eigenaresse beweert te zijn, aan den Staat daarvan het bewijs te leveren. De heer Guljé, die omtrent deze zaak de archieven reeds

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1888 | | pagina 64