8 14 Januari 1888. de Minister van Binuenlandsche Zaken moeten worden gehoord, waarom hij voorstelt het adres te verzenden aan de commissie van toezicht voor het middelbaar onderwijs. Wordt besloten de behandeling van het adres aan te houden. 17°. Adres van den heer M. A. Kuijtenbrouwer dd. Teteringen, 29 December "1887, daarbij, onder overlegging van teekeningen, verzoekende, dat hem, evenals door het Rijkde provincie alsmede de andere belanghebbende ge meenten, ook door de gemeente Breda tot 1 Januari 1889 uitstel worde verleend tot het in exploitatie brengen van 'den stoomtram van Breda in de richting van Prinsenhage. Wordt besloten het adres te verzenden aan de commissie voor de tramwegen. 18°. Adres van de heeren H. F. Meijer, gepensionneerd generaal-majoor van het O.-I. leger, en anderen, dd. 29 December 1887, daarbij te kennen gevende, dat een reglement voor de gemeente-begraafplaats hier ter stede nog niet bestaat, verzoekende zoo spoedig doenlijk in die bestaande leemte te voorzien. De voorzitter zegt, dat de algemeene begraafplaats, volgens de wet, is aangelegd tot het begraven van lijken die zich niemand aantrekt en welke men op geene andere begraaf plaats hebben wil. Om nu voor personen, waaraan men, na hun dood, zóó weinig waarde hecht, eene verordening vast te stellen, valt toch moeielijk, tenzij men zou willen dat door de gemeente een soort van begrafenisfonds werd opgericht, hetgeen toch wel niet op haar weg zal liggen, maai' bij particulieren thuis behoort. Voor eene gemeente van twintig duizend zielen zou dit nog al met moeielijkheden gepaard gaan. De heer Van Mierlo kan zich met deze wetsuitlegging niet vereenigen en verzoekt, nadat tusschen hem en den voorzitter hierover nog het woord was gevoerd, deze zaak liever aan te houden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1888 | | pagina 8