9 Juni 1888.
99
De lieer Van Mierlo acht den leeftijd van 65 jaren voor
hen niet te hoog.
De heer De Booy dankt de commissie, dat zooveel van
zijn eigen voorstel is overgenomen, maar geeft de voorkeur
aan het aantal dienstjaren boven den leeftijii.
De heer Nelissen zegt, dat de heer Vreede zich op
philanthropisch standpunt plaatst, maar doet opmerken,
dat het pensioen moet betaald worden uit het pensioen
fonds, waartoe het toereikende middelen moet bezitten.
De heer Vreede verklaart alleen te wenschen gelijkheid
van gewone ambtenaren met politiedienaren, zonder daar
van een voorstel te willen maken.
De heer Van Hal bepleit de billijkheid, dat de deur
waarder der plaatselijke middelen en de gaarder van rechten
en loonen, die, volgens het vorig reglement, in dezelfde
categorie als de ambtenaren van politie gerangschikt werden,
als zoodanig blijven aangemerkt worden. De wet zegt
spreker heeft geene terugwerkende kracht en bedoelde
ambtenaren mogen niet in hun recht verkort worden.
Na eenige verdere discussiewaaraan onderscheidene leden
deelnemen, vraagt de voorzitter, of de heer Van Hal van
dit punt een voorstel maakt.
De heer Van Hal antwoordt toestemmend, waarop de
voorzitter stemming vraagt over dat voorstel, strekkende
om den deurwaarder der plaatselijke middelen en den
gaarder van rechten en loonen, wat den leeftijd van 60
jaren betreft ter verkrijging van het recht op pensioen
gelijk te stellen met de ambtenaren van politie.
De uitslag dezer stemming is, dat het voorstel met 8
tegen 6 stemmen wordt aangenomen.
Vóór waren de heeren: Heijlaerts, Van Hal, Klep, Van
Dongen, De Booy, Smits, Vreede en de voorzitter.
Tegen de heeren Rombouts, Van Mierlo, Guljé, Marijnen,
Backer en Nelissen.
Voorts wordt, zonder hoofdelijke omvraag, besloten te
doen vervallen de derde zinsnede van art. 4, luidende:
«Eervol ontslag ook aan dengene, die de in de voor
gaande zinsneden vermelde vereischten bezit, op eigen ver-