100 9 Juni 1888. zoek verleendgeeft geen aanspraak op pensioenindien de gemeenteraad oordeeltdat de ontslagene voor den dienst nog geschikt is". Art. 9. Het pensioen wordt geregeld als volgt: a. sin de gevallen, bij art. 4 voorzien, voor elk jaar dienst één vijftigste deel van de middelsom over een jaar der wedde of belooning bij art. 10 bedoeld, met dien verstande, dat het nimmer 4/s van gezegde middelsom mag te boven gaan; b. sin het geval, bij art. 5 voorzien, 2/5 der wedde of belooning, indien de belanghebbende minder dan twintig, 3IS indien hij 20 of meer dienstjaren telt; bij meer dan dertigjarigen diensttijd wordt het pensioen berekend als sub a bepaald c. sin het gevalbij de eerste zinsnede van art. 6 voor zien, bij minder dan vijftien dienstjaren op de helft en bij langeren diensttijd op 4/s der middelsom bij art. 10 bedoeld." De voorzitter vraagt, of de raad zich met dit artikel kan vereenigen. Wordt zonder hoofdelijke omvraag daartoe besloten. Art. 16. sDe titularisdie ten gevolge van een der gevallen bij de artt. 5 en 6 voorzien, pensioen heeft bekomen, ver liest de helft van zijn pensioen, enz." De voorzitter vraagt, of iemand het woord over dit artikel verlangt, waarop het, zonder hoofdelijke omvraag, wordt aangenomen. Art. 20. sBij de eerste aanstelling bedraagt de afloopende korting over de wedden van meer dan ƒ600 12'/2 ten honderd voor elk der acht eeste jaren; voor die van ƒ600 tot ƒ350 8 ten honderd der acht eerste jaren; zoodanig echter enz." De heer Rombouts stelt voor de korting te doen plaats hebben van wedden meer dan ƒ600 10°/o over tien jaren, en van wedden van ƒ600 tot ƒ350 6°/0 over tien jaren, waardoor de lasten over meer jaren verdeeld worden. De heer Nelissen treedt in eenige beschouwing wat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1888 | | pagina 100