24 Augustus 1889. 137 Niemand meer het woord verlangende, brengt de voorzitter het verzoek in hoofdelijke stemming, dat daarop wordt afgewezen met 11 tegen 4 stemmen. Vóór waren de heeren: De Booy, Vreede, Heijlaerts en Van Aken. Tegen de heeren: Marijnen, Van Hal, Van Dongen, Pels Rijcken, Smits, Rombouts, Van Mierlo Guljé, Backer, Klep en de voorzitter. 2°. Motiën van het raadslid, den heer J. F. de Booy, omschreven in de notulen der vergadering van 1 Augustus 1889, A, n°. 8. De voorzitter stelt deze motiën aan de orde en wenscht het standpunt van burgemeester en wethouders te doen kennen. De beide onderwerpen, bedoeld in de motiën zegt de voorzitter, behooren tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders, wier besluiten niet door den raad, maar alleen door hooger gezag kunnen vernietigd worden. De benoeming van den marktmeester is geregeld in art. 1 van de Verordening op de invordering van marktgeld; en niet te ontkennen is, dat de inning van het marktgeld in nauw verband staat met het politietoezicht op de markten. En wat het plaatsen der bewuste telephoonpalen en het maken eener deur betreft daartoe is vergunning verleend bij beschikking van burgemeester en wethouderskrachtens art. 1 der algemeene politieverordening voor deze gemeente. Zou de raad zulke vergunningen verleenendan ontstond meer een recht, terwijl zij nu telken dage kunnen worden opgezegd, onder welk voorbehoud ze verleend worden. Mits dien stelt de voorzitter voorten aanzien dezer motiën over te gaan tot de orde van den dag. De heer De Booy verdedigt breedvoerig de door hem inge diende motiën, welke, naar spreker verklaart, geene andere strekking hebben dan het bevorderen van recht en billijk heid. Na de quaestie omtrent den marktmeester getoetst te hebben aan de bepalingen der gemeentewet, handelende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1889 | | pagina 137