'23 November 1889. 167 De voorzitter zegt, dat deze afschrijving is geschied, omdat het verhaal afstuit op de behoefte van de eigenaars der honden. De heer Van Mierlo vraagtof het rapport artikelsgewijze zal behandeld worden? Spreker stelt die vraag, omdat er eene fout in het rapport bestaathet bevat geen conclusie ten aanzien van het onderwerpelijk kohier. Zijn voorstel is om de gedane afschrijving niet goed te keuren, dewijl er personen op het kohier voorkomendie best betalen kunnen en daaronder zelfs gepensionneerden zijn, terwijl hij de honden van hendie in gebreke blijven de daarvoor verschuldigde belasting te betalen, zou wenschen opgeruimd te zien. De heer De Booy releveert, dat de deurwaarder der rijksbelastingen tevens aangesteld is als deurwaarder der plaatselijke middelen en is van oordeeldat de samenvoeging van beide betrekkingen niet is in het belang van den dienst der gemeente. Spreker acht voorts die samenvoeging in strijd met een Koninklijk besluit van 1854 en gelooft niet, dat daaromtrent de vereischte ministerieele toestemming verkregen is. Alleen voor kleine gemeenten schijnt wel eens bij uitzondering die toestemming verleend te zijn. De voorzitter meentdat de heer De Booy in dwaling verkeert. De gemeente-ontvanger heeft voor de ontvangsten zorg te dragen en gelast de vervolging, terwijl het punt, bedoeld bij het aangehaald Koninklijk besluit, eene quaestie is tussehen den Minister en den deurwaarder, waarbij de gemeente als zoodanig niet betrokken is. Na nog eene korte woordenwisseling nopens dit onderwerp tussehen den voorzitter en den heer De Booy, wordt het voorstel van den heer Van Mierlo tot na de behandeling der overige punten aangehouden. «Hoofdstuk III, Artikel 8." »De commissie kan de reden niet bevroeden, waarom de «achterstallige halfjarige pacht van 1 November 1887 tot

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1889 | | pagina 167