16
12 Januari 1889.
polder van Abroek, aan welks bestuur het toezicht is op
gedragen, terwijl toch niet de gemeente en het polderbe
stuur samen den weg kunnen beheeren.
De heer Van Dam is van oordeel, dat de quaestie over
het toezicht dat het polderbestuur van Abroek uitoefent,
niet bij dezen raad behoort De heer Klep vraagt alleen
betoogt spreker overdracht van vermeende rechten. Naast
het toezicht van genoemd polderbestuur, heeft de gemeente
de politie over dien weg uit te oefenen, dewijl het een
publiekrechterlijke weg is. En daarop doelt de heer Klep.
Spreker kan voorspellen, dat het besproken gedeelte grond
maar korten tijd meer onder het toezicht van het water
schap zal behoorenwant de sloot is reeds gedempt voor
zoover het eigendom reikt van den heer Klep, en enkel
blijft het Dijkje onder openbaar toezicht, zoolang het water-
keerend is. Als waterkeerend Dijkje heeft het geen reden
van bestaan meer, en zoodoende kan de gemeente het ver
zoek van den heer Klep gerust toestaan.
De heer Van Mierlo kan niet voorspellen zegt hij
wat de toekomst zal opleverenen houdt zich enkel bezig
met den nu bestaanden toestand. Spreker constateertdat
zijne beschouwingen deswege in geen enkel opzicht tegen
spraak ontmoet hebben.
De voorzitter licht het onderwerp breedvoerig toe. Al
lang zegt spreker is het Dijkje een steen des aan
stoots geweest. De Minister van Financiën had daarmede
een plan en de gemeente ook, en als alle voorstellen ge-
aplaneerd waren, zou daaromtrent een voorstel aan den
raad zijn gedaan, maar de plannen zijn niet tot rijpheid
gekomen. De correspondentie geschiedde tusschen den
Minister en burgemeester en wethouders, en dat is de
correspondentie, waarvan in het adres van den heer Klep
gewaagd wordt.
Primitief was het Dijkje bestemd om het water in de
buitenvest der stad te houden, en dat Dijkje behoort met de
helft van de sloot aan de gemeente. Het voorstel van den
heer Klep acht de voorzitter niet van belang ontbloot, en