30 November 1889. 181 De voorzitter verklaart dit punt reeds in de vorige ver gadering uiteengezet en toegelicht te hebben. De heer De Booy blijft met den voorzitter van gevoelen verschillen. Volgens ministerieele resolutie kan aan den deurwaarder van 's rijksbelastingen het beteekenen van dwangbevelen voor de gemeenten toegestaan worden, als de gemeentebesturen zulks verlangen. Overigens meent spreker, dat het wel verwonderlijk zou zijn, als niet een geschikt persoon voor die beteekening zou te vinden zijn, buiten den tegenwoordigen deurwaarder. Immers er kan daartoe aanvraag geschieden bij de arrondissements-rechtbank. De voorzitter is van oordeeldat het hier een zaak geldt van administratieven aard; er bijvoegende, dat de tegen woordige deurwaarder juist genomen is om stukken te beteekenen en dwangbevelen te doen. Wat de deurwaarders van het rijk betreft, dezen gaven vroeger blijk, dat zij weinig zin hadden in het beteekenen van stukken. De heer De Booy antwoordt den voorzitterdat de deurwaarder niet enkel is aangesteld om stukken te be teekenen, maar ook om de beschrijving van den hoofdelijken omslag te doen, alsmede het doen van dwangbevelen. De voorzitter blijft volhouden, dat de heer De Booy in dwaling verkeert. Ambtenaren als zij machtiging behoeven, moeten dit zelf vragen, en de verplichting tot die aanvraag behoort niet bij de gemeentebesturen. Misschien is de deurwaarder wel in het bezit der noodige vergunning. Verder verlangt niemand het woord over dit onderwerp. Hoofdstuk I, art. Ie. In dezelfde sectie wordt de definitieve aanstelling van eenen marktmeester gevraagd. Volgens eén lid duurt de voorloopige toestand reeds veel te lang. De voorzitter verzoekt den secretaris voor te lezen een besluit van den raad dezer gemeente van den 27sten Maart 1886, waarbij tot recht verstand van de verordening op het invorderen van staan- of marktgeld wordt bepaald, dat de benoeming van marktmeester, krachtens artikel 1 der verordening, behoort te geschieden door burgemeester en wethouders.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1889 | | pagina 181