182
30 November 1889.
Hiermede is de zaak niet opgelost zegt de heer De
Booy. Wel is uitgemaakt, dat burgemeester en wethouders
den marktmeester hunnen benoemen, maar de bedoeling is,
dat hij definitief worde aangesteld.
De voorzitter acht de aanstelling van alle ambtenaren van
tijdelijken aard.
Dat zou voor de ambtenaren diep te betreuren zijn, her
neemt de beer De Booy. Zijn meening is, dat andere
ambtenaren wel degelijk eene vaste aanstelling krijgen.
Aan een ambtenaar ad vitam antwoordt de voorzit
ter kan geen ontslag verleend worden. Het is dus zeer
voorzichtig ze tijdelijk te benoemen.
De heer Rombouts is van oordeel, dat, als men de ver
ordening naleest, men tot de conclusie moet komen, er
geen marktmeester benoemd is, in plaats van wijlen den
heer Kwisthout. Art. 2 der verordening op de dagelijksche
algemeene markt gewaagt te dien opzichte van den markt
meester en in die betrekking is voorzien, maar dat is niet
de betrekking van marktmeester, welke, vroeger de heer
Kwisthout vervulde.
De voorzitter beaamt deze zienswijze niet en herhaalt,
dat de tegenwoordige marktmeester niet ad vitam benoemd is.
Verder verlangt niemand het woord over deze zaak.
Hoofdstuk I, art. lli. In voormelde sectie wordt mede te
kennen gegevendat burgemeester en wethouders geene belooning
aan bedoelde schatters toekennen. In de beide andere secties
was daarvanter wille der memorie van toelichtingloc. cit.
geen sprake.
De voorzitter meent, dat deze zaak zeer eenvoudig is.
Het geldt de schatters van lokaliteiten waarin sterke drank
in het klein wordt verkocht en deze ontvangen daarvoor
belooning. Voorts wijst de voorzitter op de bepalingen der
verordening op de invordering van het vergunningsrecht
voor drankverkoop in het klein.
De heer Van Mierlo brengt in herinneiing, dat bedoelde
schatters jaarlijks benoemd worden en hunne belooning
voortvloeit uit de wettelijke bepalingen.