188
30 November 1889.
De voorzitter verklaart zich bereid het besprokene aller
eerst over te brengen in de vergadering van burgemeester
en wethouders.
Niemand verlangt verder ten deze het woord.
Hoofdstuk II, art. 2. In ééne sectie wordt gewenscht de
voorzaal opnieuw te doen behangen, tegelijk met liet aanschaffen
van een nieuw tapijt.
De voorzitter herinnert, dat wel eens het denkbeeld ge
vormd is om een nieuw stadhuis te bouwen.
De heer Rombouts zegt, dat het vermelde in het rapport
door hem is opgemerkt in de sectie, waarvan hij deel uit
maakte. Spreker vindt, dat men het anders wel zou kunnen
noemen een vlag op een modderschuit. Mocht evenwel nu
niet kunnen overgegaan worden tot het verven en behangen
der zaal, dan zou dit tot het volgend jaar kunnen worden
verschoven.
De heer Van Mierlo meent, dat er niets tegen kan zijn,
dat er in de voorzaal een behoorlijk tapijt kome en zij ge
restaureerd worde. Spreker wenscht den betrekkelijken post
te verhoogen.
De voorzitter spreekt van eene som van 150 voor
verven en behangen der voorzaal.
Na eene opmerking van den heer Rombouts, dat
deze post eigenlijk thuis behoort bij hoofdstuk IV,
art. 1wordt besloten voormelde somtot gezegd
einde, op te nemen in de in behandeling zijnde be
grooting ter plaatse waar zij zal blijken te behooren.
Hoofdstuk II, art. 4. Op grond, dat volgens art. 178
der gemeentewet alle vijf jaren de bestaande verordeningen
moeten worden herzien en er dus vele stukken opnieuw gedrukt
zullen moeten worden, wordt voorgesteld dezen post te ver
hoogen.
De voorzitter vraagt, of verhooging van dezen post wordt
gewenscht