30 November 1889.
191
De heer Van Hal vraagt, of de urinoir aan den ingang
van het Valkenberg alsnu zal teruggeplaatst worden? waarop
de voorzitter antwoordt, dat dit een punt van overweging
zal uitmaken bij burgemeester en wethouders.
Hiermede wordt deze discussie gesloten.
Hoofdstuk III, art. 1. In ééne sectie wordt voorgesteld het
aanstellen van een vasten straatwerker, die, meende men, wel
zijn werk vinden zou in het herstellen van gaten en oneffen
heden, die vaak op de straten worden aangetroffen.
De voorzitter stelt voor, dit punt te behandelen tegelijk
met dat betreffende de benoeming van een hoofdopzichter.
De heer Nelissen meent dat het enkel de bedoeling is,
den straatwerker te bezigen om kleine vakken te herstellen.
De heer Rombouts geeft in overweging deze zaak nu
reeds in principe te beslissen, doch de voorzitter herhaalt
zijn hiervoor genoemd voorstel, dat wordt goedgekeurd.
Hoofdstuk IIIart. 5. In ééne sectie wordt voorgesteld
den vloer der boterbal te herstellen met Rhijnklinkersdoch
deze niet in specie maar wel in zand te leggen. Op deze
wijze kunnen ze later nog elders gebruikt worden.
Na eene korte bespreking, wordt dit voorstel
aangenomen.
Hoofdstuk III, art. 6b. Men vraagt welke terreinen hier
bedoeld wordendaar de memorie van toelichting daarvan geene
aanduiding geeft.
De heer Guljé zegt, dat die terreinen zijn gelegen aan
den Oost-Binnensingel.
De heer Van Dam merkt op, dat bij letter A van art. 6
wordt genoemd de westzijde, en dit moet zijn de oostzijde.
Die opmerking wordt als juist erkend.
De heer Smits vindt niet in het rapport terug het door
hem in zijne sectie te kennen gegeven verlangen, dat de
weg langs den muur van het St. Elizabethgesticht met