4 December 1889. 209 De heer De Booy vestigt de aandacht van burgemeester en wethouders op eene abnormaliteit met betrekking tot het uitwendige der meisjesschoolen constateert dat bij de uitvoering van den bouw dier school is afgeweken' van het plan der commissie van fabricage. Al gaat men aan de overzijde der straat staan, het woord Gemeenteschool is schier niet te ontdekken. Ook het stedelijk wapen zegt spreker had op eene andere plaats moeten staan. De voorzitter rekent dit onderwerp niet onder de punten der begrooting, en wijst voorts er op, dat het bedoelde gebouw in eene nauwe straat gelegen is, waarmede rekening moet gehouden worden. De voorzitter herhaalt daarop het door hem hierboven genoemde voorstel. De heer Klep zegt, dat in de sectie waarvan hij deel uitmaakte, de meening is uitgesproken dat de meisjesschool in September 1890 zou kunnen geopend worden, en nu vreesde men voor vertraging, als niet een post voor het personeel op de begrooting zou worden uitgetrokken. De voorzitter antwoordt, dat hierin ook bij suppletoire begrooting kan voorzien worden. De heer Heijlaerts geeft in overweging als beginsel een post uit te trekken voor memorie. Dat geeft geen begin meent de voorzitter en blijft zijn denkbeeld voorslaan om bij suppletoire begrooting de zaak te regelen. De heer Rombouts doet opmerken, dat eene begrooting dient, om te ramen wat zal noodig zijn. Met zekerheid nu kan gezegd worden, dat de meisjesschool in Augustus 1890 zal geopend worden. Dus men staat voor de uitgaaf en bijgevolg moet zij in de bogrooting worden opgenomen. De voorzitter, hoewel van meening dat niet alles tevoren kan begroot worden, wil wel tegemoet komen aan het verlangen uitgedrukt in het rapport en stelt' voor op de begrooting te brengen 1500 voor het personeel der meisjesschool en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1889 | | pagina 209