220
4 December 1889.
Wat de vraag betreft in het rapport, betrekkelijk de zoo
geringe opbrengst van de petroleum-bewaarplaats, daar
omtrent kan spreker zeggen, dat aanhoudend vele petroleum-
tonnen naar elders vervoerd worden.
De voorzitter kan dit bevestigen en ziet daarin den ge
wonen loop van den handel. Bovendien gaat de voorzitter
voort moet niet uit het oog verloren worden, dat zich
aan den Terheijdenschen weg ook nog eene particuliere be
waarplaats van petroleum bevindt.
Dat het toezicht verscherpt moet worden zegt de heer
De Booy is gebleken bij den jongsten brand op den
Haagdijk, toen hij onderscheidene vaten petroleum heeft
zien wegvoeren.
De voorzitter verklaart van het begin af bij den brand ge
weest te zijn, doch geen enkel petroleumvat gezien te hebben.
De heer Van Aken moet ook zijnerzijds verklaren, dat
hij geen enkel zoodanig vat heeft zien uitrollen.
De heer Rombouts doet opmerken, dat, zooals de alge-
meene politieverordening voor deze gemeente nu luidtz. i.
aan de zaak niet veel te doen is. Art. 114 zegt spreker
gewaagt enkel van winkels, waarin niet meer dan eene be
paalde hoeveelheid petroleum mag voorhanden zijn. Spreker
meent dan ook aan de commissie tot het ontwerpen der
strafverordeningen in overweging te mogen gevenom bij
de herziening der politieverordening de redactie van gezegd
art. 114 te verbeteren en daaraan uitbreiding te geven.
De voorzitter is van oordeeldat de heer Rombouts zich
te veel hecht aan de letter der verordening.
De heer Klep releveert het vroeger door den heer Rom
bouts geopperde denkbeeld tot verplaatsing van de kermis
tenten en den wenk bij die gelegenheid door hem (spreker)
gegeven. Spreker wil de uitspanningen der jeugd niet ver
korten, maar blijft het in het belang der Bredasche jeugd
wenschelijk achten, dat zij, zooveel mogelijk verwijderd
gehouden worde van de buurt, waar de kermis nog altijd
geplaatst wordt.
De voorzitter doet opmerken, dat Breda niet rijk is aan
pleinen.