222
4 December 1889.
En hiermede zegt de voorzitter zijn we gekomen
aan het einde van de geboorte en ook van de nageboorte
van het begrootingsrapport.
De heer De Booy spreekt den voorzitter toe en zegt,
dat straks van hem het verwijt is moeten gehoord worden
omtrent het niet nakomen van parlementaire vormenmaar
dat het ook niet van de zijde des voorzitters geoorloofd is
zich uit te drukken in de door hem gebezigde bewoordingen
van geboorte en nageboorte.
De voorzitter doet van sprekers verkeerde opvatting blijken,
als bevattende het naschrift eene bemerking, welke geboren
is na het rapport.
De heer Heijlaerts brengt nog een enkel woord in het
midden omtrent de temperatuur in de raadzaal. Spreker
heeft op zijne plaats hinder van de koude en betwijfelt, of
de kachel wel vroeg genoeg wordt aangemaakt.
Het is op het verlangen van den raad geweest zegt
de voorzitter dat de trouwzaal vooi de raadszittingen
in gebruik gesteld is.
Alzoo herhaalt de voorzitter zijn we gekomen aan
het einde van het rapport. Heeft iemand der leden nog
iets aan de begrooting toe te voegen of er af te doen
vraagt de voorzitter zoo niet, dan stelt hij voor, over
te gaan tot stemming over de begrooting in haar geheel,
met machtiging van burgemeester en wethoudersom de
cijfers der begrooting te brengen in overeenstemming met
de in den loop der behandeling gemaakte wijzigingen.
Dit voorstel aangenomen zijnde, wordt overgegaan
tot hoofdelijke stemming, waarvan de uitslag is, dat
de behandelde begrooting met algemeene stemmen
wordt goedgekeurd.
Alvorens de vergadering uiteengaat, vraagt en bekomt
alsnog de heer Van Mierlo het woordtot het uitbrengen
van rapport, namens de commissie voor de waterleiding,
in wier handen zijn gesteld de ingekomen missive van het