228
4 December 1889.
De heer Van Mierlo meent dat het meest geraden zal
zijn nogmaals met den heer Schotel eene vergadering te
houden, en dan de heeren Rombouts en Heijlaerts in de
commissie uit te noodigen, ten einde met den heer Schotel
samen te spreken.
De heer Klep geeft in overweging eene afzonderlijke raads
vergadering over deze zaak te houden en den heer Schotel
te verzoeken daarbij tegenwoordig te zijn.
De heer Van Mierlo geeft den heer Rombouts te kennen
dat als deze cijfers tot grondslag neemt uit het rapport,
hij daaromtrent buiten den heer Schotel niet kan ingelicht
worden.
De heer Van Hal verklaart den stand der zaak niet meer
te begrijpen. Het lang verwachte antwoord van den Minister
is gekomende heer Schotel is gehoordop 's raads ver
langen is een en ander in handen gesteld van de betrokken
commissie; deze brengt rapport uit en nu tast men de zaak
weer aan op een punt, dat naar spreker meende
reeds geregeld was.
De heer Nelissen zegtdat het zwaartepunt der bezwaren
gelegen is in de vraag, of de te verkrijgen uitgestrektheid
gronds wel voldoende is voor het doel.
De heer Van Hal acht wel de bereids bestede som van
f 7000 verloren, maar niet verdient het aanbeveling te
gaan reageeren tegen de Regeering en eene eenmaal genomen
beslissing. Spreker ondersteunt het voorstel van den heer
Van Mierlo, om de heeren Rombouts en Heijlaerts ter con
ferentie uit te noodigen met den heer Schotelopdat deze
die heeren overtuigd op puntenwelke bezwaren bij hen
hebben opgewekt.
Het samenspreken met den heer Schotel in eene daartoe
te houden raadsvergadering kan de voorzitter niet aanbevelen,
't Zou dan op 't laatst worden zegt spreker 't systeem
van den raad in plaats dat van den heer Schotel.
De heer Pels Rijcken zegt, dat eenmaal de raad den
heer Schotel als deskundige heeft gekozen en dat deze in
zijn uitgebracht rapport heeft doen kennendat zelfs een