14 December 1889.
237
Naar aanleiding dezer toelichting zegt de heer Heij-
laerts behoort Van Sevenbergen van zijne boete ontheven
te worden. Er is force majeure in het spel geweest. De
architect heeft niet anders kunnen adviseeren dan hij ge
daan heeft, maar de aannemer heeft blijkbaar geen schuld
aan de vertraging.
Van force majeure meent de heer Nelissen kan
geen spraak zijn. Wel is de aannemer niet op tijd bediend
geworden, maar dat gaat de gemeente niet aan.
De heer Klep doet opmerken, dat de éénige macht, die de
architect bezit om geregelde uitvoering van een bestek te
verkrijgenis de toepassing van boete.
De heer Van Mierlo beaamt niet de redenendoor den heer
De Dooy aangevoerd om ontheffing van boete te verleenen
en geeft in overweging de stukken ter visie te leggen.
De heer Van Dam wenscht ook wel de boete te handha
ven, maar niet de volle straf op het delict toe te passen, nu
gebleken is dat de onder-aannemer de schuld heeft. Spre
ker stelt mitsdien voor de boete op honderd gulden te
bepalen.
De heer De Booy wijst op den bescheiden toon van het
adres, dewijl toch in de uitvoering afgeweken is van het
bestek, waaromtrent de aannemer niet eens reclameert. Z. i.
behoort alzoo het verzoek van adressant stellig bewilligd te
worden.
De voorzitter, na te hebben geantwoord, dat de bouw
der school heeft plaats gehad volgens een door den raad
goedgekeurd plan, brengt het voorstel van den heer Van Dam
in stemming, waarvan de uitslag is dat het wordt aange-
men met 11 tegen 3 stemmen.
Vóór waren de heeren: Van Hal, Heijlaerts, Van Mierlo,
Van Dam, Guljé, Rombouts, Smits, De Booy, Van Dongen,
Klep en de voorzitter.
Tegen de heeren: Backer, Vreede en Nelissen.
e heer Pels Rijcken was buiten stemming gebleven.