242
14 December 1889.
Aldus gerapporteerd in de vergadering van 14 Decem
ber 1889."
I »J. H. VAN MIERLO, voorzitter."
»Ed GULJÉ."
»F. BACKER."
»J. J. NELISSEN."
»G. LAMERS."
»J. J. NEURDENBURG."
De voorzitter dankt de commissie en inzonderheid haren
rapporteur ook voor dit uitgebracht verslag, en stelt voor
het te verzenden aan burgemeester en wethouders, ten einde
aan de conclusie daarvan gevolg te geven.
De heer Heijlaeits verklaart met veel genoegen, in ver-
eeniging met den heer Rom bouts, de commissie-vergadering
bijgewoond te hebben. De zaak rust nu op de onzekerheid
van een voldoenden regenval, zoodat er alleen van zakwater
sprake is.
De ingenieur Schotel heeft echter beloofddat eene diepere
grondboring zal plaats hebben voor het geval de regenval
niet voldoende is voor het doel, en aan die belofte wenscht
spreker dat zal voldaan worden.
De heer Rombouts handhaaft zijne meening, dat het
wenschelijker ware geweest een grooter terrein voor prise
d'eau aan te vragenomdat de toekomst zal bewijzen dat
het te klein is geweest. Toch kan hij met de conclusie van
het rapport medegaanomdat de benoodigde gronden niet in
handen van particulieren of gemeenten zijn, doch in die van
den staat. Op één punt echter geeft hij in overweging van
het rapport af te wijken, zijnde z. i. ter bespoediging het
beste, dat de president der waterleidings-commissie, al of
niet vergezeld van den heer ingenieur Schotel, naar den
Haag afgevaardigd worde, om de zaak mondeling met de
betrokken autoriteiten te bespreken, na gehouden overleg
met den heer Van Beusekom.
De heer Van Mierlo keurt het denkbeeld eener mondelinge
bespreking van de zaak in den Haag niet af, maar zegt,