6 April 1889.
51
schrijving en teekening, drie der genoemde klokken in deze
gemeente te mogen plaatsen en de vergunning daartoe te
verleenen voor den tijd van tien jaren.
De voorzitter acht de tijd van tien jaren te lang en vreest
dat, als de annoncen geplaatst zijn, aan de toestellen, die
bovendien in deze gemeente niet hoog noodig zijn niet de
hand zal gehouden worden.
De heer Heijlaerts deelt die vrees nieten wijst op andere
gemeentenalwaar aan de toestellen gaarne plaats verleend
is. Wat de vergunning voor den tijd van tien jaren betreft
deze zou tot wederopzegging kunnen beperkt worden.
De heer Rombouts is het eens met den voorzitter, dat
in deze gemeente geen behoefte bestaat aan de annoncen-
klokken maar als vergunning verleend wordt ze te plaat
sen dan zou spreker voor het recht van plaatsing eenige
vergoeding verlangen, en verder op conditie, dat de toestel
len goed onderhouden worden.
De heer De Booy beveelt de plaatsing aan, welke zal
komen ten bate van den handel en bevorderlijk zal zijn aan
het geven van openbaarheidwelke algemeen gewenscht
wordtmaar ook hij wenschtevenals hij zegt spreker
reeds betoogd heeft in de vorige vergadering, aan de ver
gunning eenige renumeratie te verbinden.
De voorzitter blijft de plaatsing der annoncenklokken in
eene gemeente als Bredadie niet zoo groot isniet vol
strekt noodig achten, waartegen de heer De Booy doet
opmerkendat ze zelfs in kleinere gemeenten dan Breda
worden aangetroffen.
De voorzitter wenscht den raad bij stemming te doen
beslissenof in beginsel de plaatsing zal worden toegestaan.
Tot die stemming overgegaan zijnde, is de uitslag daarvan,
dat zich 9 stemmen vóór en 6 tégen het beginsel verklaren,
dat alzoo is aangenomen.
Vóór waren de heeren: Van Hal, De Booy, Van Dongen,
Backer, MarijnenGuljéVan Mierlo, Vreede en Heijlaers.
Tegen: de heeren Van Aken, Van Dam, Rombouts,
Smits, Pels Rijcken en de voorzitter,