56
6 April 1889.
De voorzitter blijft zich verzetten tegen den verkoop, te
meer, daar het onderwerpelijk terrein een vereenigingspunt
van tramwegen zal worden, waardoor er ook plaats voor
een wachthuisje noodig is.
De heer Van Aken blijft den wensch voorstaan om het
perceel te verkoopendat nu enkel zooveel als mestplaats
gebruikt wordt.
Dit laatste weerspreekt de voorzitter, zeggende, dat enkel
wel eens mest aldaar tot een hoop gelegd wordt, om dien
vervolgens weg te voeren.
De heer Van Aken houdt zijne bewering staande en be
roept zich op eigen aanschouwing van den toestand.
De heer Van Hal kan zijne afkeuring niet terughouden
over de wijze van verzamelen der faecaiiën en niet minder
over het vegen der straten, welk laatste te wenschen over
laat. Spreker kan alzoo niet anders dan het gevoelen van
den heer Van Aken bevestigen.
Wat de zaak zelve, den verkoop van den grond, betreft,
acht spreker het argument, dat ter quaestieuze plaatse een
tramhuisje zal moeten komen, niet afdoende. Hij wijst op
het verlengde van de Boschstraat, alwaar de onooglijke
toestand van vroeger verdwenen is. En als spreker over
weegt, dat het terrein aan de Fellenoordstraat voldoende
ruimte aanbiedt om te bouwen en er veel lust is om te
koopen, dan kan hij niet anders dan aanbevelen om den
grond in 't openbaar te verkoopen.
De voorzitter rekent zich verplicht te blijven ontkennen,
dat, zooals de heer Van Aken beweerde, de mest een gan-
schen dag op het besproken terrein blijft liggen.
De heer Van Mierlo releveert het door den heer Van Hal
gesprokene omtrent het verlengde van de Boschstraat. De
kooper zegt spreker is toen in overleg getreden met
de gemeente om de zaak te regulariseerenwat hij ook nü
wensch t.
De heer Guljé wil zijne stem motiveeren. Spreker ziet
verschillende lichtpunten in de Diet verre toekomst, die de
waarde van den grond ter besproken plaatse zullen verhoo-