6 April 1889. 57 gen, en twijfelt niet, of alsdan zullen serieuze voorstellen inkomen en zal de gemeente den grond op veel voordeeliger voorwaarden kunnen verkoopen dan nu. De voorzitter brengt alsnu in omvraag, of de grond aan den hoek der Fellenoordstraat, gelegen achter het huis van mej. de wed. Wagelmans, al of niet verkocht zal worden. De uitslag daarvan is, dat met 10 tegen 5 stemmen be sloten wordt den grond niet te verkoopen. Vóór verkoop waren de heeren: Van Hal, De Booy, Van Dongen, Van Aken en Rombouts. Daartégen de heeren: Backer, Marijnen Guljé, Van Mierlo, Van Dam, Smits, Pels Rijcken, Vreede, Heijlaerts en de voorzitter. Vóór het sluiten der vergadering vraagt de heer De Booy den raad verlof, eene interpellatie te richten aan burgemeester en wethouders. De voorzitter vraagt, of de raad dat verlof kan verleerien? De heer Pels Rijcken acht het niet ondienstig, eerst het onderwerp der interpellatie te kennen. De heer De Booy leest daarop voor art. 24 van het regle ment van orde voor den gemeenteraad. Het in düt artikel bedoelde verlof wordt door hem gevraagd zegt spreker, en niet is hij ongenegen meê te deelen, dat de interpellatie tot onderwerp zal hebben de politie en andere misbruiken in de gemeente. De heer Van Dam meent, dat de raad eerst gesaisisseerd behoort te zijn van het onderwerp, en als dit bekend is, het dan gebruikelijk is, zooals in de Tweede Kamer, den dag te bepalen, waarop de interpellatie zal plaats hebben. De voorzitter zegt, dat zich verschil van meening schijnt te openbaren en verklaart, dat burgemeester en wethouders buiten stemming zullen blijven. De heer De Booy begrijpt de opgeworpen moeielijkheid niet, nu hij het onderwerp heeft medegedeeld. Spreker wenscht dat de raad beslisse. De voorzitter vraagt, of verlof tot het doen der interpellatie zal verleend worden?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1889 | | pagina 57