58
6 April 1889.
De heer Van Dam doet nadrukkelijk uitkomen, dat het
niet de bedoeling is om de interpellatie onmogelijk te maken
of haar te smoren, maar dat enkel de rechtsquaestie is ge
moveerd n.l. of de raad het recht heeft het verlof toe te
staan, zonder het bestaande gebruik in acht te nemen.
Daarop wordt overgegaan tot stemming, waarvan de uit
slag is, dat het gevraagde verlof met 6 tegen 5 stemmen
niet verleend wordt.
Daarvóór waren de heeren: Van Hal, Van Dongen, Van
DamRombouts en Smits.
Daartégen de heeren BackerMarijnenVan MierloPels
RijckenVreede en Heijlaerts.
Burgemeester en wethouders, alsmede de heer De Booy,
waren buiten stemming gebleven.
De heer De Booy wenscht uitdrukkelijk in de notulen te
zien vastgesteld, dat in strijd met art. 183 der gemeentewet
en het reglement van orde, zijn verzoek om verlof tot het
doen eener interpellatie aan burgemeester en wethouders
door den raad is geweigerdnadat nog te voren het onder
werp der interpellatie door hem was medegedeeld.
De voorzitter antwoordt, dat eerst na het voorlezen der
notulen aanmerkingen daarop kunnen gemaakt worden.
De voorzitter sluit hierop deze openbare vergaderingwelke
alsnu overgaat in eene met gesloten deuren.
De secretaris
A. R. VERMEULEN.
De voorzitter,
DE MAN.